Een meditatie met aansluitend een mogelijke liturgie over Leviticus 25: 1-7. 

Ik heb deze tekst min of meer parafraserend gebruikt voor een dienst in de Sionskerk in Zwolle op 11 januari 2020. Ik plaats hem op deze website ter informatie. De tekst met de liturgie kan ook ingezet worden als men een preek moet lezen of er gedachten aan wil ontlenen voor een eigen samenkomst. 


Gemeente van onze Here Jezus Christus,

Uitgangspunt voor de overdenking is Leviticus 25: 4: ‘Het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar aan de Heer gewijd’.

Ik las bij de voorbereidingen dat de joden het sabbatsjaar tot op de huidige dag eerbiedigen. Ze noemen het Shmita. Dat betekent letterlijk loslating of kwijtschelding. Ze laten hun land één keer per zeven jaar zonder teelt. Joden buiten Israël kunnen meedoen. Ze kunnen voor 180 dollar grond kopen. Piepklein. En dat braak laten liggen. Ze doen op die manier mee met het sabbatsjaar.

Je kunt er spottend op reageren en zeggen: ‘Dat land verkopen, dat is een handige manier om geld te verdienen’. Je kunt ook respect voelen, dat mensen de geboden zo belangrijk vinden, dat ze mee willen doen, zelfs als ze er onderuit hadden kunnen duiken.

Leviticus 25 maakt onderdeel uit van een groter geheel. De joden lezen op sjabbat in de synagoge in één keer door van hoofdstuk 25 tot 27. Als we dat zouden doen komen we bij de tekst over zegen en vloek. In de stijl van Leviticus: ‘Gezegend ben je als je land braak laat liggen. Vervloekt als je je gedraagt als Baäl, die altijd maar opnieuw wil oogsten’. Dus de houding tot het sabbatsjaar, de instelling van leven, is bepalend voor wat je overkomt.

Ja, en als je het zo leest, krijgt de tekst scherpe randen. Je kan je er aan verwonden. Soms denk ik: dat overkomt ons heden ten dage. In de stijging van de temperatuur, dagen lang dubbele cijfers in januari. Poolkappen die smelten. Bosbranden in Australië. En dan zo’n tekst: ‘Vervloekt als je je gedraagt als Baäl, die altijd maar opnieuw wil oogsten’.
 
Joodse rabbi’s zien de veronachtzaming van dit gebod als oorzaak van de ballingschap. Dat leid ik af uit 2 Kronieken 36:21. Daar staat dat het land gedurende de ballingschap alsnog de rust krijgt die het had moeten hebben. Elk jaar ballingschap in Babel is een vergoeding voor elk sabbatsjaar dat men niet heeft gehouden. Zeventig jaar ballingschap is dus compensatie voor 70 x 7 = 490 jaren van verzuim. Je merkt dat het gebrek aan respect vloek oproept.

Alle reden voor ons om serieus naar de tekst te kijken. ‘Het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar dat aan de Heer gewijd is’. De tekst gaat over de manier waarop we met de aarde omgaan. Zie je het land als eigendom? Of zie je het als iets waar je tijdelijk gebruik van mag maken? Dat maakt verschil.

Een voorbeeld. We waren in een verbouwing. We hadden een pijpensnijder geleend. We moesten daarna het geleende werktuig terugbrengen. Maar hij was zoek geraakt. Dus gingen we naar de winkel. Daar waren diverse uitvoeringen; goedkope en dure. We konden het niet maken, vonden we, om een goedkope pijpensnijder te nemen. Dus kochten we een dure. Geleend materiaal schept verplichtingen. Zo is het met een pijpensnijder. Zo is het met de schepping.

Het hoort bij de joden tot de basics van geloof, dat God eigenaar is van het land. Ze krijgen in de woestijn daarvoor al richtlijnen mee. Ik citeer: ‘Wanneer jullie eenmaal in het land zijn, moet het land rust krijgen, een sabbatsrust’. Het is geen toeval dat het woord ‘sabbatsrust’ ons herinnert aan de schepping. God gebruikt zes dagen om hemel en aarde te maken. En de zevende dag rustte hij van zijn arbeid. De zevende dag is sjebath. Dan mag je om je heen kijken.

Op twee punten wil ik verder denken. Het gaat me dan niet zozeer om al te concrete toepassingen, zoals de vraag hoe lang je onder een douche staat. Ik zou het graag een wat kerkelijke entree geven met twee invalshoeken, namelijk: Hoe we de schepping verbinden met het sabbatsjaar en hoe we het sabbatsjaar verbinden met Christus.  

Eerst iets over de schepping. Ik zou u daarvoor willen meenemen naar het begin van de schepping. Naar het Paradijs. Daar komt het idee van lenen al naar voren. We krijgen alles in leen. Om dat te beseffen zijn er twee bomen waarvan we de vrucht met rust moeten laten. Het is een oefening in sabbatsdenken. Die twee bomen dienen als toetssteen. Er is een boom van leven. En er is een boom van kennis van goed en kwaad. Andere bomen krijgen geen naam. Ze vallen daardoor minder op. Geen boom van vreugde. Geen boom van contact. Geen boom van hoop. Geen boom van vitaliteit. Geen boom van creativiteit. Alleen die twee hebben een naam. En daardoor zie je de begeerte toeslaan.

De boom van leven staat in het midden. We weten niet waar de boom van kennis van goed en kwaad, staat. We zien wel dat die boom zich in het verhaal gaat verplaatsen. Namelijk in de gedachten van Eva. Als de duivel Eva bevraagt over die boom, wordt het voorgesteld alsof ook die boom van kennis van goed en kwaad in het midden staat. Dan blijkt die boom in Eva’s gedachten opgeschoven van de rand naar het centrum. Dat doet begeerte. De boom is bezit van haar gaan nemen. Van de geest. Je denkt zelf door bezit macht te krijgen, maar het omgekeerde gebeurt. Het bezit, het idee, krijgt macht over jou. Letterlijk zie je gebeuren dat mensen met veel bezit de hele zaterdag druk zijn om met al dat bezit in het reine te komen, te wassen, te soppen, te snoeien.

Wellicht zegt u: ik ben bereid om me niet door begeerte te laten leiden. Maar we moeten wel praktisch blijven. Wat zullen we eten in zo’n sabbatsjaar? We willen niet van honger omkomen. Daar heeft de HEER aan gedacht. “Bedenk dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is’, staat er. Dus vanuit onze blik naar de aarde en de schepping mag er vertrouwen zijn dat er in zal worden voorzien. Het doet denken aan het manna in de woestijn. Op vrijdag is er extra voedsel beschikbaar. En het doet denken aan het Onze Vader: ‘Geef ons heden ons dagelijkse brood’.

Zo is dat sabbatsjaar een oefening in vertrouwen. Ben je in staat om al die spanningen in je leven los te laten? Zou de goede God daarin niet voor ons zorgen? Ben je in staat om even niet van alles te regelen, maar alleen – noem het – te mediteren? Monniken vergelijken het leven op zo’n moment wel met het leven van een koe. Je eet, je kauwt, je zet je neer en je herkauwt. En juist in dat herkauwen, in de contemplatie, komt verwerking en uiteindelijk groei. Geestelijke groei.

De akker krijgt rust in het zevende jaar. Het draait om zeven. Het doet denken aan the seven years itch. Psychologen bedoelen daarmee dat veel mensen in hun leven in zeven jaar een draai maken. Veel relaties staan in een zevende jaar onder spanning. Veel mensen verhuizen eens in de zeven jaar. Mensen hebben de neiging om na zeven jaar een andere baan te zoeken. Zeven jaar is het moment – zeggen biologen – dat alle cellen zich in een menselijk lichaam hebben vernieuwd. Het getal zeven is een turning point, ook in de bijbel. Jakob werkt zeven jaar voor Lea, en werkt zeven jaar voor Rachel. De farao ziet in zijn droom zeven vette en zeven magere koeien. Openbaring heeft het over zeven jaar en over drieënhalf jaar (42 maanden), een tijd en een halve tijd.

Ik kom bij het tweede punt. We hebben naar de aarde gekeken. Kijken we vanuit het sabbatsjaar naar Christus. Kijken we naar Christus, Gods ultieme inspanning om dichtbij ons mensen te komen. Dichterbij dan de persoon van Christus kunnen we ons niet voorstellen. En stellen we de vraag in hoeverre hij als mens geleefd heeft die uit was op bezit? Het is een korte inventarisatie. De vraag stellen is hem beantwoorden. We vieren met Kerst juist zijn bereidheid om af te zien van zijn hemelse bezit, zijn hemelse rijkdom. Hij bleek bereid al dat bezit los te laten. Van Jezus lees je niets over eigendommen waarin mot kan komen. Er is geen testament van onroerende goederen. Er is geen koopakte van zijn huis. Al vermoeden we dat hij een eigen woning heeft gehad in Kafarnaüm. Hij leeft van de wind. Hij mist  kleren. Na zijn geboorte wordt hij in doeken gehuld. En bij zijn overlijden is er weer die naaktheid, als de soldaten zijn kleren verdobbelen. Naakt geboren, naakt heengegaan. En dan zegt Christus aan het einde van zijn leven: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’. Hij geeft zelfs de geest die hij van God heeft ontvangen terug aan de vader.

De joodse geleerde Levinas stelt de vraag of God mens kan worden. U weet dat de joden zeer terughoudend zijn op dit punt. Levinas zegt dat God wel in een menselijke omgeving kan komen, maar dan toch anders. Hij verwijst naar de tocht door de woestijn. God is er bij als een wolkkolom overdag en als een vuurkolom ’s nachts. En zo gaat hij voor zijn volk uit. Vroeger dacht ik dat het een erebaantje was. Later heb ik geleerd dat die vooruitgeschoven positie in de woestijn niet prettig is. Als je in de woestijn voorop gaat moet je zoeken naar de weg. Jij bent degene die struikelt. Jij bent degene die de kwetsuren oploopt. De mensen achter je hebben het makkelijk. Zij kunnen zo doorlopen. Het was een slaaf die dit kwetsbare werk moest doen. God gaat voorop in de rol van de slaaf, opdat wij zijn volk ongehinderd onze weg zouden kunnen vinden.

Christus gaat ons voor op een weg die geluk geeft. Daarom heet hij ‘Zalig-maker’. Hij leeft het voor. En hij zegt het voor: ‘Zalig de armen van geest. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten’. De tekst van Matteüs spreekt nog meer als je de tekst vergelijkt met een hedendaags Joods gebedsboek. Als wij bidden kan het een optelsom zijn van verlangens. In een Joods gebedsboek wordt een andere toon aangeslagen. Daarin staan gebeden als:
‘Gezegend (Zalig) bent U, onze levende God, die de vruchten van de wijn hebt geschapen.
Gezegend (Zalig) bent U, onze levende God, die de vreugde en de blijdschap hebt geschapen’
.
Dat impliceert dat Jezus in het gebed de gebruikelijke zegening van God in het gebed direct verbindt met groepen van mensen die de zegen ontvangen.  

De tekst van Leviticus vind je ook in Deuteronomium en Exodus. Er zijn kleine accentverschillen. In het ene boek ligt het accent op de spontane oogst voor de eigenaar en het personeel. Bij de ander zijn het met name de armen die profijt hebben van de vrucht in het sabbatsjaar. Leviticus zegt expliciet ‘voor de Eeuwige’. Gods zegen is spontaan en is royaal. Hij gunt een ieder naar behoefte. Hij verbindt zijn naam aan de gedachte dat ieder tot zijn of haar recht en behoefte komt.  

De tekst sluit af met, vers 7: ‘ook voor je veestapel en voor de in het wild levende dieren kan het voedsel dat spontaan groeit als spijs dienen’. Het doet denken aan het slot van het boek Jona, waar staat dat God de stad Ninevé redt, met alle inwoners, ik citeer ‘en ook veel vee’. Want dat is het bizarre: het wel en wee van de dieren is onlosmakelijk verbonden met de manier waarop wij de aarde dienen als rentmeesters. Als wij ons houden aan de intenties van de Schepper, zal hij ons zegenen en zullen we anderen, ook de dieren, tot een zegen zijn.

Amen

Mogelijke liturgie:
- liedboek 2014 -  

Mededelingen
Zingen intochtspsalm: Psalm 89: 5 (‘Hemel en aarde’)
Stil Gebed
Votum en Groet
Zingen: Psalm 89: 7 (‘Hoe zalig is het volk’)
Lezing gebod (Lev. 19: 2b-4/11-18)
Zingen: Lied 985: 1 (‘Heilig, heilig, heilig’)
Lezing belofte (Lev. 26: 3-13)
Zingen: Lied 985: 3 (‘Heilig, heilig, heilig’)
Gebed
Schriftlezingen: Leviticus 25: 1-7 en Matteüs 5: 3-10  
Zingen: Lied 321: 1, 2, 4 (‘Niet als een storm’)
Verkondiging
Zingen: Lied 978: 1, 2, 4 (‘Aan U behoort, o Heer der heren’) of Hemelhoog 978: 1, 2, 4 ('Wees mijn verlangen')
Gebeden
Collecte
Zingen: Lied 418: 4 (‘God, schenk ons de kracht’) of Hemelhoog 473: 1 ('Zegen mij') 
Zegen