Gevoelens heimwee toelaten

Als kerk hebben we over de hele linie te maken met veranderingen. Je merkt dat de leeftijdsgroep tot veertig jaar qua frequentie van kerkbezoek en qua levenshouding op een andere manier met geloof omgaat dan de generatie boven de veertig jaar. We spreken wel over ‘het gat in de kerk’ en bedoelen dan de verschuiving in de statistiek. Jonge mensen gaan anders met de kerk om.

Het breed-moderamen van de classicale vergadering sprak over dat gat in de kerk in de vergadering van 12 juli. Op tafel lag een artikel van ds. Hans van Solkema, de preses, die een pleidooi houdt om de gevoelens bij de oudere generatie over de veranderingen serieus te nemen. Naar zijn idee moet je niet te snel met reparatiewerkzaamheden beginnen of te snel willen spreken over de hoop. Eerst is er de noodzaak de gevoelens van verdriet, van rouw en van heimwee goed onder woorden te brengen. Hans van Solkema sluit in zijn artikel aan bij werk van Frans Maas. Essentie is, dat je vroegtijdig tegemoet kunt komen aan heimwee en toegeeft aan het verlangen naar volle kerken. Dat biedt dan een soort kinderlijke regressie. Je kunt heimwee ook anders tegemoet treden door de inhoud te peilen en door de rouw serieus te blijven nemen als mogelijkheid om je verlangens en gevoelens te onderkennen. Hans van Solkema kiest voor die tweede benadering. Hij heeft destijds gepleit voor het benoemen van ‘rouwpastoraat’ in het beleidsplan van de classis. Dat is ook in de vastgestelde tekst terechtgekomen. De bezinning in het breed-moderamen kan gezien worden als een verdieping van wat rouwpastoraat in de context van de classis zou kunnen zijn.

Leden van het breed-moderamen gaven aan de benadering van de preses te herkennen. Iemand maakte een vergelijking met de verschillende fasen die mensen in het rouwpastoraat in de gemeente doorlopen. Daarin komen allerlei gevoelens naar voren. Er is woede, er is ontkenning, individueel verlangen om uiteindelijk een zekere nieuwe balans te vinden. Bij groepsprocessen kan dat lastig zijn, omdat mensen in verschillende fases kunnen zitten.

Een ander vulde aan en herkende de ontkenning van de leegte, waar mensen in de kerk soms last van hebben. Die ontkenning kan dan doorschieten in een doenerige houding, waarbij men de leegte niet onder ogen ziet, maar wil wegorganiseren door nieuwe activiteiten op te zetten. Er komt dan een houding binnen van ‘Het komt wel goed, als we deze activiteit als therapie hanteren’.

Sake Stoppels werd geciteerd die drie therapieën naar voren bracht in een artikel, waarin de leegte vanuit de breedte van het kerkverband werd ontkend. Er was het apostolaat als therapie, gemeenteopbouw en vervolgens het missionaire werk. Elk van de insteken faalde waar het ging om het keren van het tij. Ontkerkelijking en secularisatie eisen hun tol, hebben hun bestaansrecht, en laten zich niet weerspreken. ‘We hoeven niet iets aan te bieden. Dat is een te klassiek denken. Het is beter de leegte te verkennen en vanuit de doorleving verder te gaan’.

Er kwamen verschillende voorbeelden op tafel van hoe gemeenten de leegte vroegtijdig proberen weg te poetsen. ‘Mensen ontkennen de minderheidspositie. We gaan voorbij aan de vreemdelingenschap’. Iemand merkte het toen er een begrafenis was van iemand uit het dorp, die al veertig jaar niet in de kerk was geweest. De familie besloot dat er bij de begrafenis geen geestelijke hoefde te zijn’. De predikant in het breed-moderamen noemde dat een logische consequentie van de levenshouding die de overledene eerder aan de dag had gelegd. De keus voor een algemene plechtigheid past bij de seculiere context. Je merkt het verder bij het ziekenhuisbezoek. Er was een tijd dat de predikanten alle gemeenteleden en ‘bijna-gemeenteleden’ opzochten in het ziekenhuis. Die vanzelfsprekendheid is er niet meer. Iemand die een arm in het gips krijgt, ziet zelden een predikant. Weer een ander noemde een op handen zijnde bruiloft. De predikant kan daarvoor worden gevraagd voor de inzegening in een kerkelijke plechtigheid. Hij vertelde te zijn uitgenodigd voor een viering elders in de open lucht. Het is een creatieve vertaling van wat evenzeer een zinvolle, respectvolle viering mag heten.

Een bm-lid typeerde de houding van de gemeente en de kerkenraadsleden als die van ‘de wachters op de muren van Sion’. Die wachters hoeven niet allerlei dingen te doen. Ze wachten. Ze volharden in het waakzaam zijn. Ze benoemen veranderingen. Ze staan open voor veranderingen.

Je bent, zo zei een andere ambtsdrager, als Abram, die uit Ur naar beloofd land gaat. Je ziet dat dichters zoals Willem Barnard (Lied 803, ‘Uit Oer is hij getogen’) en Jan Wit  (Lied 802, ‘Door de wereld gaat een woord’) de neiging hebben om de reis en de vreemdelingenschap al in het perspectief van een omlijnde eindbestemming te plaatsen. Jan Wit heeft het dan over ‘het samenkomen van de ontheemden in het nieuwe Jeruzalem’ en Willem Barnard noemt de reiziger ‘een helderziende’. De praktijk van de vreemdelingenschap is misschien meer een wildernis, waarbij je niet precies weet waarheen het gaat, maar waarin je je openstelt voor het geheim en voor het aanspreken van God.

‘Ik bewonder de mensen in de kloosters’, werd gezegd. ‘De monniken en nonnen hebben natuurlijk hun menselijke emoties als het klooster gaat sluiten. Maar ze houden tegelijk hun menselijke waardigheid. Ze doen wat ze moeten doen’. 'De tegenstelling tot 'doen' is niet: niet-doen; de tegenstelling tot 'doen' is 'ontvangen'', zo vatte iemand het gesprek samen.

Iemand noemde het voorbeeld van een gemeente met een succesverhaal. Er is een nieuwe predikant gekomen. Of de vieringen zijn door keuzes in stijl en situatie enorm populair. Predikanten en kerkelijke werkers die zich concentreren op de ‘gewone diensten’ in de buurt, krijgen dergelijke succesverhalen soms als spiegel voorgehouden. De suggestie is duidelijk: ‘Als onze voorgangers iets van het charisma hadden van die voorganger en als onze kerkelijke gemeente iets zou hebben van de omgangsvormen van die gemeente, zou het er nu heel anders voorstaan met ons’. Het is de vraag of deze zogenaamde revival werkelijk een vernieuwing geeft voorbij de secularisatie. De vergadering vermoedde dat het gaat om een tijdelijk opvlammen van kerkzijn op een nostalgische manier. Fijn voor de mensen die er spirituele voeding in ervaren, tegelijk niet representatief voor het tijdsbeeld en voor de veranderingsprocessen waar de kerk doorheen gaat.

‘Ik pleit voor het serieus nemen van het rouwpastoraat’, zo werd de discussie afgerond, ‘Soms moeten mensen letterlijk afscheid nemen van een gebouw. Soms overheerst het mentale gevoel dat de kerk op een andere manier wordt doorgegeven dan de manier waarop we de kerk van onze ouders hebben ontvangen’. In een openingsviering voorafgaand aan het gesprek werd gesproken over ‘breuklijnen’. Je kunt het vergelijken met de eeuwenlange tempeldienst, waarbij het contact tussen God en mensen zijn ultieme ritueel mocht ervaren in de offeranden in de tempel. De Babylonische ballingschap maakte het verzoeningsritueel onmogelijk. De tempel was verwoest. Het volk in den vreemde treurde om het verlies van de vertrouwde godsdienst. Toen kwam iemand in de rouw op het idee om teksten op te schrijven. En een ander deed de suggestie: Laten we de teksten gaan lezen in een huis van gebed. Zo ontstond de synagoge. (En toch moet je voorzichtig zijn met die laatste regels. Je zit al gauw weer in het schuitje, waarin ook de dichters van het liedboek varen: Je spreekt over hoop, waar de goegemeente slechts heimwee voelt).

Klik hier voor het artikel van ds. Hans van Solkema