Amerikaanse proporties Almere

Net op het moment dat je denkt de ziel van de stad te vatten, popt er een ander beeld op. De inkadering breekt weer open, voordat de lijm is gehard. Als je één ding van Almere kunt zeggen is, dat iedere framing die ontstaat bij een bezoek, weer als een zeepbel uit elkaar spat. De stad is te jong, te dynamisch, te levenslustig en tegelijk te ongedurig om zich fotografisch te laten vastleggen. Als bezoeker word je daarbij dus heen en weer geslingerd tussen verliefdheid op de vitaliteit en twijfel door de overvloed aan spontaneïteit.

‘Het duurt nog minstens een eeuw’, zei één van de voorzitters van een wijkkerkenraad, toen ik de stad op 5 juni 2019 bezocht, ‘voordat je de stad in categorieën kunt begrijpen die je formuleert vanuit een andere plaats’. Het karakter van mijn bezoek hield het midden tussen een vierjaarlijks bezoek zoals dat in andere plaatsen vorm krijgt, een werkbezoek zoals je dat van politici kent en een oriëntatiecursus van een leerling bij een bedrijf. De organisatie had voor een inkijkje gezorgd in enkele dwarsdoorsneden van de samenleving. We deden het diaconaal dienstencentrum aan bij De Steiger; de ideële wijk Oosterwold en we evalueerden de ontwikkelingen in de diverse wijken ’s avonds in kerkcentrum Goede Rede in Almere-Haven.

Het karakter van Almere komt heel aardig naar voren in de wijk Oosterwold. Het is een stukje van de stad, waarin vrijstaande huizen en natuur, zonder al te veel regelgeving zich naast elkaar ontwikkelen. Gerben Hofman, een aankomend scriba in Almere Buiten, benoemde de identiteit van de wijk tijdens mijn bezoek. Je mag in Oosterwold wonen, mits je een substantieel deel van je erf gebruikt voor stadslandbouw, zei hij. Maar wat stadslandbouw is, omschrijven de ambtenaren niet. Je mag het als bewoner zelf invullen. Gerben heeft een uit de kluiten gebouwde bungalow met veel glas voor het eigen gezin laten bouwen. En daarnaast op het groen is het landbouwconcept omgezet in een royaal kippenhok met enkele kippen van diverse rassen, die dit met elkaar gemeen hebben, dat ze eieren liggen. Even verderop heeft hij een hok en een afrastering waar enkele stadsschapen lopen. ‘Ze zijn net geschoren. We hebben de wol weggegeven’, legde hij uit. Tussen kip en schaap ligt een groentetuin die meer de proporties heeft van een tuin in het Gooi dan van een stadstuintje in de Haagse binnenstad. Er staan allerlei gewassen op die te zijner tijd hun finale zullen vinden in soep en groentedressing. 

De bewoners van Oosterwoud zijn straatgewijs georganiseerd. Gerben sprak over een vereniging van eigenaren, die zelf voor de ontsluiting met een straat heeft moeten zorgen. Je krijgt geen riolering in dit deel van Almere, je moet zelf iets regelen met een tank bij je huis. En natuurlijk is de energievoorziening opgezet volgens de modernste snufjes van aardwarmte en zonnepanelen. Op het moment dat je denkt dat hier een nieuwe gemeenschap van mensen ontstaat, word je het frame weer afgepakt. Toen ik vroeg naar de bestemming van een huis een blok verderop en naar een wijkcentrum, reageerde Gerben schuchter lachend. Hij wist het niet precies. Ik deed een suggestie. Hij reageerde vriendelijk: ‘Ja, dat zou best kunnen’. De wijk ‘Oosterwold’ deed mij nog het meest denken aan het concept wat aan de andere kant van Almere vorm heeft gekregen in de Oostvaardersplassen: een natuurideologie, waarbij je de natuurlijke krachten in een gebied hun werk laat doen in het vertrouwen dat het zichzelf ontwikkelt op een verantwoorde, evenwichtige manier.

Eén van de voorzitters van een wijkkerkenraad, die bij het bezoek aan Almere Hout aanwezig was, gaf een illustratie daarvan toen we door de Max Weberstraat bij het huis van Gerben kuierden. Hij had het idee van stadslandbouw vertaald door bijen te houden. Of hij last heeft van de dodelijke parasieten waar je tegenwoordig regelmatig over leest, vroeg ik. ‘Nee’, zei hij. Je zal aan het einde van het honingseizoen wel een natuurlijk preventiemiddel gebruiken, zei ik, me inlevend in wat ik vermoedde dat de filosofie van een bijenhouder in Almere zou kunnen zijn. ‘Nee’, zei hij’, ‘ik denk dat het niet nodig is om in te grijpen in een bijenvolk. De natuur zelf heeft zijn eigen wapens. Ik grijp eigenlijk nooit in. Hoogstens als er geen koningin meer is en ik zie dat de natuurlijke methode onvoldoende mogelijkheden biedt; dan reik ik een honingraat aan uit een ander volk, zodat ze zelf weer in staat zijn om een koningin te ontwikkelen’.

Anders

Dat is wat ik bedoel met framing en het net weer anders inkaderen dan je zou verwachten. Dat is wat er gebeurt, als je een bezoek brengt aan de stad, die slechts zware zeeklei was op het moment dat ik mezelf al predikant mocht noemen. De stad heeft zich in een half mensenleven ontwikkeld tot een woongemeenschap met 208.000 inwoners, met stip de grootste stad van de classis Overijssel-Flevoland. Op het moment dat je denkt: Ah, nu snap ik het, word je weer teruggefloten. Want Almere heeft dan weliswaar 208.000 inwoners, er zijn niet meer dan drie formatieplaatsen voor betaalde predikanten te vergeven. Als je dan weet dat er in Zwolle zeker twintig adressen van dienstdoende predikanten en emeriti en kerkelijk werkers zijn; dat Hardenberg met 60.000 inwoners iets van acht protestantse wijken onderhoudt, begrijp je hoe uniek de stad is en hoe beperkt onze manier van kijken.

Almere heeft meer dan 42 kilometer kustlijn. Ter vergelijking: Bergen aan Zee heeft 3 kilometer strand, Wassenaar 8 kilometer en Terschelling 30 kilometer. Op het moment dat je de stad als ‘strandparadijs’ inkadert en daadwerkelijk het strand bezoekt, is het toch anders dan je verwacht; het is niet verduitst, het voelt anders, het is een zoetwaterstrand en dat ruikt anders dan een zoutwaterstrand, de voorzieningen verschillen, bijvoorbeeld de grootste surfschool van Europa, ervaar je anders als je ziet dat de materialen relatief nieuw ogen.

Voordat ik classispredikant werd, bezocht ik diverse keren de Verenigde Staten. En de royale vinex-uitstraling van Almere, zeker als je langs de villawijk rijdt over de dijk en neerziet op de wijk waar onder meer Tineke Schouten woont, doen je denken aan de Amerikaanse voorsteden met hun villa’s en bosschages. Naast bekende Nederlandse architecten als Rem Koolhaas, Rene van Zuuk en Herman Hertberger hebben in Almere internationale architectenbureaus hun handtekening achtergelaten. De vergelijking met Trumps natie houdt op als je praat met één van de bewoners in de polder, die je met een onverwachte tongval van een Zeeuw of een Veluwnaar, weer terugbrengt op het oude land.

Ik heb ergens gelezen dat er in 1982 een prijsvraag was uitgeschreven waarbij men geen rekening hoefde te houden met bouwvoorschriften of andere belemmeringen. De opdracht was een huis te ontwerpen dat na vijf jaar weer moest verdwijnen. Wegens het grote succes liet men de huizen evenwel staan. Het laat zien hoe gemakkelijk polderbewoners zich laten leiden door voortschrijdend inzicht en door de opvatting ‘wat werkt, is goed en de moeite waard om voort te zetten’.

Vinexlocaties

De kerkelijke situatie in Almere lijkt misschien nog het meest op die van vinexlocaties zoals we die kennen uit Leidsche Rijn en Nieuw Vennep. En tegelijk is het anders. Wel in de eerste plaats als je kijkt naar de proporties: Leidsche Rijn heeft een omvang van ruim 11 vierkante kilometer; Almere overstijgt dat ver met 249 vierkante kilometer (voor de helft water overigens). Leidsche Rijn heeft sinds 1997 88.000 inwoners binnen de gemeentegrenzen; Almere begon een decennium eerder en zit nu op 208.000 inwoners. Een verschil is ook het volstrekte ontbreken van een verleden - en dus kerkelijk gesproken ook het ontbreken van gelden - in Almere. Leidsche Rijn kan nog plekken aanwijzen die herinneren aan Vleuten en De Meern. De Torenpleinkerk die de protestanten in Leidsche Rijn gebruiken komt al in 1224 in de geschiedenisboekjes voor. Eén van de voorzitters van de wijkkerkenraad van Almere-Haven geeft mij een kopie van een artikel uit het blad ‘Kerk en Eredienst’ als ik me niet vergis, waarin W.G. Overbosch schrijft over een bezoek op 11 april 1981 aan een spiksplinternieuwe kerk in Almere-Haven met de naam ‘De Goede Rede’.  Bij de verkiezing van de iconen van Almere in 2016 kwam de Goede Rede op nummer drie van de publieksenquête en op nummer zes van een lijst opgesteld als representatief voor Almere door professionals. Flevoland, dus inclusief de kleine dorpen in het noordelijk deel van de provincie, is de regio met verreweg het meeste aantal zielen per kerkgebouw. Er zijn 1356 leden per kerkgebouw in Flevoland, het gemiddelde in Nederland is 343; in Limburg zijn het er slechts 171. Met andere woorden: Je kan uit de cijfers aflezen dat er geen geld is geweest vanuit het verleden en dat mensen die recent in de regio zijn komen wonen botje-bij-botje moeten leggen om de financiën rond te krijgen.

Improviseren
 
De kerken zijn vanaf de bouw van de stad aanwezig geweest in Almere. Overbosch vertelt over De Goede Rede. De filosofie van het gebruik was vanaf het begin gericht op de hele gemeenschap; de ideologie die je tegenwoordig in de dorpskerkbeweging terugvindt. ‘Het moest een ‘nodigend’ gebouw worden, waarheen dan ook de hele bevolking de weg weet te vinden, - zoal niet om ter kerke te gaan, dan toch om een concert te kunnen beluisteren of een feest te vieren’. Van de eerste pastores, ds. Euft Verbaas (protestant) en Dirk Visser (rooms-katholiek) wordt de anekdote verteld dat ze op de dijk stonden en de verhuiswagens opwachtten. Zodra nieuwe bezoekers zichtbaar werden, stond één van hen op de stoep om de mensen welkom te heten en wegwijs te maken. Het is een verdichting van de werkelijkheid, want tot op de dag van vandaag kan het voorkomen, dat je soms in één week tijd drie straten ineens zich ziet vullen met nieuwe bewoners; de groei is enorm en moeilijk bij te houden als kerk. De missionaire wijkgemeente van Schone Poort laat zien hoeveel doorzettingsvermogen je als kerk moet hebben om vanaf de eerste opleveringen van huizen gezicht te geven aan de kerkelijke aanwezigheid. Tijdens mijn bezoek laat de bijna-predikante Bettie Woord de kapel zien die men nu eindelijk in Poort kan bouwen, nadat men lange tijd met een omgebouwde SRV-wagen en een natuurlijk labyrint in een park genoegen heeft moeten nemen. Verbaas typeerde de begintijd met gevoel voor understatement in een boek als ‘We doen maar wat’. Voordat je daaruit als lezer al te oppervlakkige conclusies trekt, voegt Schilder, de eindredacteur, als ondertitel toe: ‘Op hoop van zegen’.

Jaap Dekker, tegenwoordig scriba van de algemene kerkenraad, maakte als hoofd van de inrichtingswerken van de rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, de ontginning van Flevoland mee. Hij herinnert zich hoe het zuidelijk deel droog viel in 1968, hoe de blauwe zeeklei moest worden verleid om zich te laten omturnen tot vruchtbare landbouwgrond en hoe de filosofie van ontginning bij het zuidelijk deel van Flevoland eigenlijk alweer verschoven was: bij de ontginning van de Noordoostpolder was de inrichting voor boerderijen de heersende insteek; bij Almere en het zuidelijk deel ging het veel meer om groen, om natuur en om stedenbouw. Uiteindelijk werd er zelfs afgezien van de drooglegging van de Markerwaard. Daarmee is verklaard dat niet Almere, maar Lelystad de hoofdstad van Flevoland is geworden. Als de Markerwaard er was gekomen, was de positie van Lelystad minder toevallig geweest. Lelystad had in het centrum van de provincie gelegen en had vanuit die constructie de natuurlijke ligging gehad om hoofdstad te wezen. Nu blijft het wat vreemd, dat Lelystad en niet Almere de hoofdstad is van de polders. Een winkelketen als Only for Men uit Lelystad trekt de conclusie en verplaatst de vestiging van Lelystad (bij Bataviastad) naar het centrum van Almere. Want Lelystad komt vast wel naar Almere, maar of Almere ook naar Lelystad komt, is de vraag. 

Stadsklooster

Waar mensen die een huis kopen en daar langer dan tien jaar blijven wonen soms tot restyling overgaan, merk je dat ook bij de kerkelijke inrichting van Almere. Bevolkingsgroepen en kerkelijke betrokkenheid ontwikkelen zich anders dan men in de jaren tachtig dacht, toen Almere op de tekentafel lag. Er is voortschrijdend inzicht. In Almere-Haven werkt men aan een vergezicht van een stadsklooster. In Buiten kijkt men opnieuw hoe het gebouw een rol in het geheel van de omgeving een plek kan innemen. In de Lichtboog zijn er iets meer evangelisch getoonzet de missionaire activiteiten met bijvoorbeeld een lange tafel voor de kerk, waaraan voorbijgangers worden genodigd om een hapje mee te eten. ‘Je ziet een verschil tussen witte Nederlanders en allochtonen. De laatste groep is minder verbaasd als ze genodigd worden dan sommige witte Nederlanders’. En in Poort werkt men aan de uitbouw naar een structuur die vaste grond heeft in combinatie met creatieve vormgeving. Er zijn activiteiten met contextueel bijbellezen en oefeningen van de kliederkerk waarbij het verhaal van de goede herder wordt uitgebeeld met levende schapen. ‘Laagdrempelige experimenten’, noemt een vertegenwoordiger van de Lichtboog, een andere wijk, de activiteiten van de Almeerders.

Almere heeft een lutherse gemeenschap. De kerk, die onder meer de huidige president Andreas Wöhle als voorganger heeft gehad, doet tegenwoordig mee met de kerk in De Drieklank (Buiten). Wie het activiteitenprogramma bekijkt ziet de lutherse invloeden bij onder meer de lutherse avondgebeden en de interactie in de liturgie. Hoe intercultureel Almere is samengesteld merk je ook in Buiten. Er zijn bijvoorbeeld Arabisch talige diensten met mensen uit Syrië, Irak, Iran en Egypte.  

Voedselloket

Het werkbezoek in Almere begon bij het diaconaal dienstencentrum aan De Steiger. Peter Mons, ooit werkzaam in het verzekeringswezen, maar al jaren als diaconaal opbouwwerker, zwaait hier de scepter en werkt samen met 800 latente en 150 dagelijkse vrijwilligers om de ergste sociale en financiële nood te lenigen. Er is een voedselloket (VLA) en een meubel- en witgoedafdeling (MWL). Het voedselloket zorgt er voor dat er tenminste 110 artikelen altijd voorradig zijn. Daarin wijkt de policy af van vergelijkbare initiatieven in andere steden. ‘We hebben een gepensioneerde ondernemer uit een supermarktketen die als vrijwilliger dat hele systeem heeft helpen opzetten en in stand houden’, vertelde Peter Mons me.

Het concept is verfijnd en werkt aan menselijke waardigheid. Je kunt bij diverse initiatieven in de parel van het IJ- en Gooimeer zeggen dat het een kortademige geschiedenis heeft; dat geldt juist niet van dit diaconale initiatief. Je merkt aan de uitwerking tot in de details dat het langer bestaat en steeds is bijgesteld. Je merkt het vooral in het doordenken van de consequenties van diverse handelingen. De organisatie geeft mensen niet gewoon dat wat ze nodig hebben, ze geven mensen op een plastic kaart een tegoed per maand, zodat mensen gedwongen worden keuzes te maken. Als je je te buiten gaat aan een bepaalde uitvoering van het witgoed blijft er minder geld voor andere zaken over. Op die manier werk je dus niet alleen aan het lenigen van de nood, maar aan empowerment van mensen.

Mensen krijgen een plastic tegoed als ze onder een bestaansminimum zakken. Als je wilt afnemen, word je ook verplicht het contact met de professionele hulpverleners te herstellen of in stand te houden. Er zijn spreekuren rond financiën, juridische zaken en levensbeschouwelijke vragen. De organisatie zelf onderhoudt contacten met andere hulpinstellingen; er zijn op dat gebied 120 relevante organisaties in Almere en zo’n 395 hulpinstellingen. ‘We moeten ieder jaar de gemeente Almere om 150.000 euro vragen en dan krijgen we uiteindelijk de helft’. Er is natuurlijk hulp van de kerken, waaruit het initiatief ooit ontstond en bedrijven willen wel eens bijspringen. Alleen al de supermarkt bereikt jaarlijks duizenden mensen.

Foto's:
Boven: met een kerkelijke delegatie in de wijk Hout, v.l.n.r. Jan Denkers, Hajo Witzel, Gerben Hofman, Jaap Dekker, Rianne Veenstra. 
Onder: in de supermarkt, Peter Mons. 

Voor een impressie van een kerkdienst in Almere-Buiten: klik hier.