Overdenking bij de Exodus 7: 14-25

Desgevraagd was ds. Bart Trouwborst uit Nieuwleusen bereid om zijn overweging voor zondag 22 maart te sturen. Uitgangspunt is Exodus 7: 14-25. Het geheel sluit aan bij zondag laetare (verheug u). Wellicht boeiend te lezen en vertrouwd voor die mensen die de bijeenkomsten van de classicale werkgroep Kerk en Israël bezoeken en weten hoe het gaat als je met Bart Trouwborst de Schriften opent.


Het is de langste rivier ter wereld. 

Een machtige rivier. 

Een prachtige rivier ook: de Nijl.

In het Hebreeuws: ‘’ha-joor.’’

Dé stroom.

Niet maar een knullig riviertje,

maar de rivier der rivieren.

Of, anders vertaald: dé vloed.

Dé rivier, die door het dorre woestijnland stroomt,

als een levensader.

Die, als hij op zijn tijd uit zijn oevers trad,

voor leven zorgde,

voor vruchtbaarheid.

voor groei en bloei.

Dé vloed, die voor overvloed zorgde,

economische groei en voorspoed. Ieder jaar weer.

Tot… die dag dat daar een man zijn staf hief,

en de stroom,

de krachtige levensader,

in bloed veranderde…

In één klap zakte een complete samenleving door zijn hoeven.

Want waar alles van afhing, het water,

dat was er opeens niet meer.

Het hele leven viel stil.

In allerijl probeerden de mensen er het beste nog van te maken,

door naar water te gaan graven.

Maar het was vechten tegen de bierkaai.

Wat een shock moet dat zijn geweest.

Deze ervaring van de mensen in Egypte toen,

staat niet ver af van wat wij nu ook in onze samenleving doormaken.

In een paar dagen tijd is bijna alles stilgevallen.

Zijn we teruggeschakeld, van vol gas,

de volle toeren waarop onze samenleving altijd draait,

de vloed en overvloed,

de stroom van het geld en de economie

die eindeloos en machtig als een god leek, en ons naar steeds groter hoogte leek te stuwen,

daarvandaan naar: een onwezenlijk gevoel.

Want onze samenleving bleek een achilleshiel te hebben: een miniem virus.

Nagenoeg alles legt het plat.

Tot aan Schiphol toe.

Vliegtuigmaatschappijen en bedrijven in zwaar weer.

De kerken leeg.

We weten níet wat we meemaken…

Hoe moeten we dit duiden?

Er is de afgelopen week al veelvuldig over nagedacht: moeten we hier Gods hand in zien?

Is het een oordeel, zoals het bij Egypte wél was?

Ik wil me niet wagen aan enigerlei uitspraak hierover. Hoe zouden we daar iets over kunnen zeggen?

Wat ik wél constateer is: dat we stilgezet zijn.

Abrupt, en krachtig.

Stilgezet – sommigen weten het ook uit hun persoonlijk leven, als dáár iets ingrijpends is geschied,

dan ga je nadenken.

Dingen kunnen aan het schuiven gaan.

Wat is belangrijk in het leven, en wat doet er eigenlijk minder, of niet, toe?

Hoe leefde je altijd, in wat voor ritme of tunnel zat je?

En nu je daar stil in gezet bent, wat is er dán belangrijk in je leven?

Als dé stroom, die Nijl, opdroogt, wat komt er dan bovendrijven?

En kunnen we daar iets mee?

Twee dingen zijn mij de afgelopen week opgevallen:

a. Een ongelooflijk stuk onbaatzuchtige inzet en saamhorigheid. De artsen en

verpleegkundigen, die zich voor 200% geven. Ex-verpleegkundigen, die spontaan een pool

hebben gevormd van maar liefst 7.000 reserve-krachten. En zo zouden we een

indrukwekkende lijst kunnen maken van velen die zich onbaatzuchtig voor de naaste

inzetten.

De waardering hiervoor is groot. Denk alleen maar aan het klokgelui van de kerken, het

applaus of de kaarten en andere uitdrukking van waardering voor het zorgpersoneel.

De vele spontane, ontroerende, in- en in-lieve initiatieven om er voor elkaar te zijn en voor

elkaar te zorgen, ze zijn hartverwarmend.

Tijd hebben en tijd maken voor de ander, voor wie hulp nodig heeft.

Het is iets ongelooflijk moois wat we – tegen de duistere en angstige achtergrond van de

corona-crisis – zien opbloeien!

En je vraagt je af: was dit alles er dan eerst niet?

Ja, het was er wél, in onze harten!

Maar het kreeg de kans niet om op te bloeien.

Omdat we vaak zo druk waren met onszelf, de rat-race van het leven, de jacht naar meer.

Eigen comfort. Vakanties. Noem maar op.

Dat alles is opeens allemaal weggevallen.

We zitten thuis. En off de vliegmaatschappijen straks, ooit, nog weer vliegen, valt nog maar

zeer te bezien.

En nu hebben we opeens tijd voor elkaar. En die tijd gebruiken we.

Alsof het zaadje van de liefde en de aandacht eindelijk bevrijd is van een verstikkende laag

die die groei onmogelijk maakte.

Laten we zuinig zijn op dat plantje, dat nu groeit, en dat door geen virus bedreigd kan

worden.

Behalve dan: door dat ene virus: de geldzucht, die de wortel is van alle kwaad.

b. Tegelijk, en daarmee verbonden, dat is het tweede, een andere kant, komt er nóg iets

bovendrijven, naast al dit moois wat we nu in onze samenleving zien ontstaan.

Langzaam dringt er iets door, wat het bloed in onze aderen doet bevriezen.

Maandenlang is een enorme groep vluchtelingen die op onze deuren klopte, in de kou blijven

staan - de mensen, daar op Lesbos en Moria. En achter hun rug staan de vele opgejaagden

van Idlib.

De politieke leiders van de EU, Turkije en andere landen zijn er tot op heden niet in geslaagd

om een weg te banen die een antwoord vormt op hun nood.

En nu, nu lijkt het voor hen daar in Griekenland zo goed als te laat…

Het virus klopt ook daar aan de deur.

En daar waar wij elkaar verplichten en gunnen dat we anderhalve meter afstand houden van

elkaar, niet in grote groepen samenkomen,

kan het gebeuren dat daar 20.000 mensen hutje-mutje opeen gepropt zitten, weerloos, in de

kou, maar al te vatbaar voor het virus, als ratten in de val.

Onder hen veel kinderen, zónder enige vorm van zorg.

Die bloedrode kant van de veranderde Nijl is ook boven komen drijven.

En we kunnen er niet omheen dat dit ook met ónze verantwoordelijkheid te maken had en

heeft.

We zijn stilgezet.

We worden genoopt tot bezinning.

Om ons af te vragen: waar gáát het nu om in het leven.

Hoe gingen en gaan we om met onze taak en roeping?

Wat was en is daar goed in, en wat niet?


En nogmaals: er komt ook veel goeds bovendrijven, dat nu de kans krijgt.

Ook zeer veel waar we gruwelijk van schrikken, waar we geen weg mee weten…


Te midden van dit alles horen we van een farao, die, ondanks dat dit alles gebeurde, zich níet op

andere gedachten liet brengen. (vers 23).


De vraag die dit verhaal ons daarom in ieder geval stelt is:

laten wij, in ónze tijd en situatie, ons wél op andere gedachten brengen?

Door ontferming bewogen – trachten wij er te zijn en blijven, voor onze nabije én verre naaste?

Persoonlijk, en als samenleving?


Want uiteindelijk is het verhaal dat wij lazen: één groot relaas van Israëls God,

die niets liever wil dat zijn mensen bevrijd zullen leven.

Bevrijd van de afgoden, die de mens – én zijn naaste – een heilloze kant op dwingen.

Bevrijd van de macht van het geld, van de haast, van het ‘’geen tijd hebben voor elkaar’’.

Een God die zijn mensen wil thuisbrengen.

Thuis – bij Zijn liefde.

Die in Christus tot op het diepst heeft geklonken.

In deze veertig dagen voor Pasen staan wij daar bij stil.


Liefde, die alles gaf.

Die mensen weer thuis brengt, bij Hem.

Liefde, die ook ons nu wil behoeden en bewaren, in onze angst en vrees,

die ons vertrouwen wil schenken, dat het leven in wezen, in die liefde van Hem,

behoed en geborgen is, onbedreigd voor welk virus dan ook.


Liefde, die ook ons bij elkaar thuis wil brengen.

Die ons de kwetsbare onder onze aandacht en zorg brengt.

Zoals Jezus het zei, om juist dezen bij te staan: in hun honger, dorst, en naakte, weerloze bestaan

(Matteus 25: 35,36).

Laat die liefde,

als dé stroom,

vele malen sterker dan de Nijl,

als dé vloed,

die de overvloed Gods schenkt -

laat díe liefde

ons hart, onze maatschappij vervullen,

nu en alle dagen

tot in Gods Koninkrijk.

Amen.

 
Ds. Bart Trouwborst, Nieuwleusen


Foto: Nijl (internet)