Parafrase van de meditatie in de kerstnachtdienst voor RTV-Oost

- het origineel is in de streektaal uitgesproken -

Het gaat vannacht over vers 19: ‘Alle mensen die het hoorden, wonderden zich’ en het thema ‘het merakel van Markel’. 

Beste mensen,

Niemand van jullie zit hier vannacht in de kerk. We zijn met een klein groepje.  Jullie zitten thuis in de kamer. Er is geen onderscheid tussen de kerkganger en thuisblijver. Dat onderscheid is altijd flinterdunne. Wij zijn ‘eemgeliek’. We kennen – om het daarop toe te spitsen – allemaal wel iets van verwondering. Mensen die niet zo vaak in de kerk komen, hebben ook geloof en staan geregeld versteld van de mirakels in hun leven.

Als ik naar mezelf kijk, verwonder ik me ’s morgens als ik wakker word, hoeveel energie ik heb. Dan had je me ’s avonds moeten zien, dan kan je me wel bij elkaar vegen. En ik verwonder mij, als ik soms baby’s mag vasthouden, dan tel ik, acht, negen, tien vingertjes en de tien teentjes. Alles er op en er aan. En dat in luttele seconden verwekt in een slaapkamer. Dat doet niemand in een laboratorium na. De wetenschap heeft al moeite om een booster te maken zodat die tien vingers gezond blijven. En verwondering was er zelfs bij Max Verstappen, die toch zoveel kan. ‘It is un merakel’, zei die, toen hij Abudabi gewonnen had. En toen hij over de finish ging, wel een paar keer achter elkaar: ‘Mijn God, mijn God, mijn God’. Het klonk als een vloek, en was tegelijk een erkenning: ‘Dit is groter dan wat je logisch kunt verwachten. Vijf ronden voor het einde nog op 12 seconden rijden, dan een lockdown, en als eerste over de finish. Een mirakel’. En verwondering heb ik bij liefde en geluk. Dingen die je overkomen en die groter zijn dan wat je kunt organiseren. Mirakels zijn het. ‘Verwondering treft het hart’, zegt Augustinus, ‘zonder het hart te kwetsen’. We kunnen ons er alleen maar over verwonderen, wonderen mag je ook zeggen in de streektaal. Zoals de Engels zeggen: ‘To wonder’.

In het kerstverhaal gaat het ook over verwonderen. Als Lukas het verhaal van de geboorte vertelt, staat er dat de mensen zich verwonderen. Daar is ook wel reden toe. Want de mirakels stapelen zich op. Eerst is er het wonder van een kind Jezus die op een vreemde plek legt. Een kribbe. Dan het verhaal van engelen die zingen in de lucht. En dan de bewering dat dat kind God is. Dat is het grootste  mirakel.

Moet ik even iets van zeggen. We hebben in Kampen net een nieuwe burgemeester. Sander heet hij. Mijn schoonzoon vertelde: ‘Hij is nu al bij ons op het bedrijf geweest. Het is een goede vent’. ‘Hoe kan je nou zeggen dat het een goede vent is als hij maar een uurtje bij je is’, vroeg ik. Hij zegt: ‘Ja, een goede, want hij toont belangstelling voor ons’. Dat is het geheim van Kerst. God toont belangstelling voor ons. En dat niet een uurtje. Nee, een heel leven lang. Een mirakel. De herders praten er over. Lucas vat het allemaal samen met ‘de mensen wonderen zich’. 

Het is mooi dat we hier in Markelo zijn. De plaats Markel en het woord ‘merakel’ liggen dicht bij elkaar. De woorden hebben dezelfde medeklinkers, letters die wij niet kunnen inslikken. Markelo heeft er jarenlang om bekend gestaan dat er mirakels plaatsvonden. Dat was te danken aan een wonder bij een beeltenis van Maria; en met bloed van de eucharistie. Mensen kwamen van heinde en ver om hier zelf een mirakel gewaar te worden. Het is te wijten aan de protestanten dat daar een einde aan kwam. We gingen er tegenin en hebben zelf de deur van de kapel dichtgemetseld. Als protestant wil ik daar mijn verontschuldiging over uit te spreken richting mijn collega Ronald Cornelissen. Met de kennis van nu denk ik dat we er minder strak in hadden kunnen staan. Want het stikt van de mirakels in ons leven. Het leven wordt zoveel mooier als je openstelt voor de bijzondere gebeurtenissen in ’t leven. Fijn, als u dat thuis kent dat gevoel van verwondering.

…..

Wat is dan het verschil tussen iemand die hier in de regel zit, en iemand die thuisblijft? Het is – denk ik – het besef dat we die verwondering een naam geven.

Laat me een voorbeeld aandragen. Ik heb een kennis die jaren geleden in Engeland is gaan wonen. Dat was in de tijd dat je nog niet je eigen rubberboot hoefde mee te nemen om over te steken. En het was de tijd dat ut kuierapparaat nog gewoon ‘kuierdraad’ heette. Je had dan zo’n oud toestel ergens aan de wand hangen in de gang en dan werd er geklingeld en dan nam je nam de hoorn op. Hij deed dat en zei dan: ‘Met Rochus’. Zo heette hij. Als er iemand was die zijn vrouw moest hebben, noemde de persoon in Engeland eigenlijk nooit zijn naam, maar hij zei alleen: ‘Is je vrouw er ook’? Rochus moest daar erg aan wennen. Hij zei: ‘Pas na een poosje raakte ik ingeburgerd, ik kon de stem thuisbrengen,  zelfs zonder dat de mensen hun naam noemden’.

Dat is wat hier in de kerk gebeurt. Overal op de hele wereld horen we de stem van God. Hier in de kerk geven we hem ook een naam. Jezus, Christus, Zoon van God. Hier krijgt hij een identiteit. Wij luisteren hier God tevoorschijn.

Het mooie als God een identiteit heeft, is dat je met hem kan praten. Dat je met hem van gedachten kan wisselen. Dat je je stemmingen kunt delen. Dat hij een levenspartner voor je wordt. 

De evangelist Lukas is bij uitstek de evangelist van de verwondering. Hij gebruikt het woord vaker dan de rest van de bijbel in zijn geheel. De eerste keer dat Lukas over verwondering spreekt is hier bij de geboorte van Christus. En hij herhaalt dat woord geregeld en de laatste keer is aan het slot van zijn evangelie, als dit jochie is vermoord, is begraven en weer opstaat uit het graf en aan zijn discipelen, zijn ‘jongs’ – vertaalt Herman Finkers - verschijnt. En dan staat er, ik citeer: ‘Zijn jongens wonderden zich, maar ze konden het niet geloven’. Dus ze zien wel het mirakel. Een dode die weer een lichaam heeft, een stem, adem haalt, maar ze kunnen het nog geen naam geven. ’t Zijn Overijsselaren, ze reageren secundair. Ze hebben even tijd nodig. Wij zoveel eeuwen later, overzien het geheel. Het begint met God die belangstelling voor ons heeft; dat is kerst. Het eindigt met Pasen, dan zien we waar die belangstelling op uitloopt. Hoe de persoonlijke relatie ook ons ons verandert. Dat ons leven zicht krijgt over dit tijdelijke leven heen. De spar van ons leven bloeit niet alleen in de zomer, maar ook in de winter.

Anne van der Meiden, onze grote leermeester zei: ‘Nu zijn we nog als de kaarsjes in de kerstboom. We flikkeren. We vlammen. Maar eens gaat het kaarsje uit. Dat kan ook. Omdat we dan in het grote licht verkeren. We zullen nog verwonderd staan’, citeerde Anne dan zijn moeder.  

Hoe zullen wij, u en ik, dan deze wonderen duiden? We kunnen leren van Maria. De altijd maagd Maria, zou Ronald zeggen. Als alle mensen verwonderd staan, staat er van Maria: Ze bewaart al deze geheimen in het hart. Daar mag ik u thuis toe uitnodigen: heb oog voor de wonderen in het leven, bewaar ze in uw hart en misschien krijgen de wonderen op den duur dan ook wel een naam, dat u zelf God tevoorschijn gaat luisteren.

Dat het zo zal zijn.