Foto: Temple Connection: Denken in varianten

Hoofdstuk 1. BIJNA

Eén en ander  

Ik heb mijn aandacht in het begin gericht op twee steden. Enschede en Almere zijn steden waar het moest gebeuren; places to be. Enschede en Almere. E en A, de Eén en de Ander. De stad van Willem Wilmink en de stad van Ali B. Enschede een stad met een kleine 160.000 inwoners; een studentenstad met een kwart buitenlandse studenten. En Almere, zo’n 200.000 inwoners onder wie vele nieuwe Nederlanders. Met dependances van Hogeschool Holland. Enschede en Almere staan symbool voor Overijssel en Flevoland. Het zijn de steden in het oosten en in het westen. Ze verzinnebeelden alles wat er tussen zit. Tegelijk zijn het steden die de eerste weken niet voorkwamen in de statistiek van de website. En onder de afgevaardigden naar synode en classis ontbraken de twee hoofdsteden van de classis. Ooit besloot iemand dat Zwolle met zo’n 125.000 inwoners, de hoofdstad van Overijssel moest worden. En ooit besloot iemand dat Lelystad met nog geen 80.000 inwoners, de zetel van het provinciehuis van Flevoland moest zijn. Enschede en Almere zijn dus wel het grootst, maar tegelijk zijn beide bijna-hoofdsteden dus.

Enschede is de stad, waar de Grote Kerk in het centrum wordt verhuurd aan het Wilminktheater. De kerk is omgetoverd tot een schouwburg. Er zijn nog zes diensten van de eigenaar, de protestante gemeente. De preekstoel is tegen de lange wand gezet. Het orgel, een Van Dam orgel, het grootste orgel van deze Friese orgelbouwer in Nederland, heeft 39 registers. Bij een brand in de negentiende eeuw is het grondig hernieuwd. Het is één van de 7000 kerkgebouwen in Nederland. Er zijn ooit 19.000 kerkgebouwen in Nederland gebouwd. Maar door slijtage en veranderingen des geestes is er een derde van over.

En dan Almere, thuishaven van de Groene Kathedraal. In de jaren zeventig zag de kunstenaar Marinus Boezem dat Almere een stad is zonder verleden. Er ontbrak een hart. Er ontbrak een kerk. Een echte, oude kerk. Hij kwam met het plan om van populieren een heuse kathedraal te bouwen. Het werden er 178. Hij gebruikte de plattegrond van de kathedraal van Reims. En zijn devies was: Als de eerste bomen ter ziele gaan, deelt Almere de kwalificaties van andere steden in de wereld: Dan is het een stad geworden compleet met een geschiedenis, compleet met een ziel.

Almere en Enschede de grenssteden, de verkenners. Twee plaatsen die hemelsbreed misschien zo’n honderd kilometer van elkaar verwijderd liggen. En daar tussen in een breed scala van kerkelijke modaliteiten. Bondsgemeenten. Evangelische gemeenten. Confessionele plaatsen. Midden-orthodoxe kerken. Volkskerken. Vrijzinnig. Liberaal. Alle smaken en soorten die de protestantse kerk rijk is.   


Agressie om een boordje

De eerste honderdtwintig dagen zaten vol kennismakingen. Met ringen, met werkgemeenschappen, met lokale gemeenten, met contacten van buitenaf. Ik bezocht onder meer de werkgemeenschap van Almelo. Oostelijk Almelo. Tubbergen was er; en Vriezenveen, om twee plaatsen te noemen. Ik was uitgenodigd in de protestantse kerk van Ootmarsum. Een prachtig gebouw, ooit daar neergezet toen Lodewijk Napoleon de scepter zwaaide in Nederland en een herschikking van de kerken doorzette. Hij regeerde eigenlijk met meer gevoel voor recht en gerechtigheid dan wat de gereformeerde heersende klasse tot op dat moment aan de dag had weten te leggen. Hij zag hoe onze voorouders zich de rooms-katholieke kerken hadden toegeëigend. En hij besloot nog eens goed naar de verdeling te kijken. Een deel van de geconfisqueerde kerken gaf Lodewijk Napoleon terug aan de rooms-katholieken, nadat ze sinds de Reformatie in schuilkerken een onderkomen hadden moeten vinden. Hij liet zich leiden door wat recht en billijk was. In Kampen keerde de Buitenkerk terug in de schoot van de Romana. Maar de majestueuze Bovenkerk en de Broederkerk bleven eigendom van de nederduits-gereformeerde kerk, omdat ze qua bezoekerstal dergelijke ruimten nodig hadden. In Ootmarsum, zoals in grote delen van Twente, was de rooms-katholieke groep in de meerderheid. De grote kerk van het dorp kwam toe aan de rooms-katholieken. Voor de protestanten was dat sneu. Ze moesten opnieuw beginnen. Maar de rooms-katholieke burgers waren niet te beroerd de protestantse burgerij met de bouw van een eigen nieuwe kerk te helpen. Het resulteerde in de huidige smoeke kerk op de Ganzenmarkt. Ik werd er ontvangen door een van de emeriti, die al buiten op straat stond te zwaaien: daar je jas, daar naar binnen, vlug, ze staan op het punt om te beginnen.

Ik naar binnen, door het voorportaal, linksaf, het gangpad de meeste handen drukkend en daarna een plek zoekend in een van de eerste twee rijen. De pastor loci ging voor in het ochtendgebed. De plaatselijke organist begeleidde de zang. Het geheel werd voorafgegaan door tekst en uitleg bij de kerk.

Eenmaal warm gezongen en gevierd, ging de groep de straat over naar een kerkelijk vergadercentrum. De tafels waren in een carrévorm geplaatst. De opstelling van de tafels kwam de ontmoeting ten goede. We stelden ons voor met naam, woonplaats en wat je verder kwijt wilde. Vooral de extraatjes waren spannend. Sommige collegae gaven een getuigenis van hun kerkelijk profiel. Iemand greep de gelegenheid aan om een eigen project te promoten; een blad dat in de zomer verschijnt om toeristen aan te spreken. Weer een ander toonde de kwetsbaarheid van het plaatselijke werk door te verwijzen naar een moeizaam proces om tot een nieuw beleidsplan te komen. Er waren enkele emeriti. En enkele predikanten uit het categoriaal pastoraat. Of de classispredikant vooral aandacht wilde geven aan de mensen die werken in de verpleeghuizen.

Ik kreeg als laatste het woord en het verzoek om iets meer woorden te gebruiken. Ik moest ter plekke mijn gedachten opmaken. Ik besloot de thema’s te nemen die men in de rondgang had gebruikt: iets over mijn biografie, iets over mijn werk, iets over mijn vragen. Het was van alles iets. Later – terugrijdend naar huis – dacht ik: zo moet ik het niet weer doen; zo toevallig en versnipperd. En zo overkwam het mezelf dat ik spontaan vertellend over verwachtingen voor de toekomst iets onder de aandacht wilde brengen van het contact met overheden, politieke partijen en de media. Ik voelde op dat moment met de handen in een zak en merkte dat het witte boordje in de binnenzak zat. Ik haalde het spontaan tevoorschijn. En ik verhaalde over de wens de kerk zichtbaar te maken in het geheel van de samenleving. Dat ik daarom de commissaris van de koning had gebeld en hem – Andries Heidema – had gevraagd om een kennismakingsgesprek. Dat het mijn bedoeling was dat jaarlijks te herhalen. En dat ik ook het trendbureau Overijssel volgde, een uniek initiatief, dat je in andere provincies mist, maar dankzij de energierevenuen in het gebied wel in deze provincie trof. Ik wilde duidelijk maken, dat ik niet alleen als toevallige bezoeker naar dat soort publieke instanties ga, maar ook te voren kijk of ik mezelf als kerk kan laten horen. Als dat niet expliciet kan, zo memoreerde ik, heb ik nog een ander hulpmiddel: En ik toverde mijn witte boordje uit de binnenzak van de jas. ‘Als ik niet aan het woord kom, doe ik mijn witte boordje voor. Het is maar tien centimeter plastic. Maar het doet wonderen’, zo getuigde ik. ‘Ineens herkennen mensen je als van een kerk. En er is niemand die na afloop zich afvraagt of de kerk aanwezig was. Het plastic spreekt, waar ik zelf mijn mond niet kan roeren’.

Als door een wesp geprikt interrumpeerde mijn collega mij. ‘Dat meen je niet. Je gaat toch geen boordje dragen? Verschrikkelijk!’ Ik was perplex. Zo veel agressie had ik niet verwacht. Ik dacht een onschuldige illustratie te leveren door het boordje uit mijn binnenzak te toveren, maar ik bereikte een omgekeerd effect. De vrouw – het was een vrouwelijke collega – begon te foeteren en het kostte ons even tijd om weer on speaking terms te komen. ‘Waarom reageer je zo geïrriteerd?’, wilde ik natuurlijk weten. De collega legde uit, dat het boordje wat haar betreft symbool stond voor alles wat de kerk onverdraagzaam maakt. Ze identificeerde het boordje met macht, machtsmisbruik ook, mensen overrulen zonder naar mensen te luisteren, mannen die vrouwen uitsluiten en meer wat God – zo Hij nu een evangelie zou schrijven – onmiddellijk zou verbieden. Ik zat wat verlegen met het boordje in mijn vingers. Plastic in warme handen wekt zweet op. Ik moffelde het kleinood weer in mijn binnenzak. Een classispredikant en een boordje: het is niet voor iedereen de gewenste combinatie; dat had ik er van geleerd. Je bent geen bisschop; en zelfs de schijn van bisschoppelijke kleding kan sommige mensen in het verkeerde keelgat schieten.

Origineel grapje

Bijna iedere kerkelijke Nederlander die ik heb ontmoet, heeft het grapje gemaakt. ‘Dag bisschop’. Soms in de variant: ‘Dag monseigneur’. En ieder die het grapje maakte, keek me  glunderend aan om de spitsvondigheid. Je moest er maar op komen, schenen ze te denken. Ze hadden niet in de gaten dat vele tientallen Nederlanders hetzelfde grapje al hadden gemaakt.

In de Raad van Kerken heb ik destijds bij mijn aantreden als algemeen secretaris positie gekozen tegenover het elkaar titulair begroeten. Waar rooms-katholieke voorzitters – de raad heeft in mijn tijd altijd een rooms-katholieke voorzitter gehad – de neiging hebben om rooms-katholieke geestelijken welluidend aan te spreken als ‘monseigneur’ heb ik uitgelegd dat ik iedereen bij de voornaam noem die ik met enige regelmaat tref en ook zelf graag word aangesproken bij mijn voornaam. Dat voorkomt distantie in onderling persoonlijk contact.  

Het grapje van mijn protestantse collegae valt me dus wat archaïsch op mijn dak. Hoe welluidend men de woorden ook uitspreekt van ‘dag bisschop’. Ik heb me vanaf het begin voorgenomen om het grapje serieus op te pakken en te corrigeren. Daar is alle reden voor. Wel allereerst omdat de functie van classispredikant niet in de schaduw kan staan van wat een bisschop doet. Als je kijkt naar de praktische invulling dan lijkt de functie van een classispredikant meer op die van de lager geclassificeerde ‘vicaris’ in de rooms-katholieke kerk dan op de hoger op de trede staande ‘bisschop’. Ook de inhoud van het werk verschilt behoorlijk. De bisschop heeft veel liturgische taken. Hij speelt een rol bij vormsel, bij priesterwijdingen, bij wijdingen van kerkelijke gebouwen, bij alles waar een wijwaterkwast aan te pas komt en een zegen wordt gegeven. De classispredikant heeft geen liturgische taak. Er is dan ook geen enkele reden om leentjebuur te spelen bij de rooms-katholieke kerk qua terminologie. Als je inhoudelijk kijkt had de titulatuur kunnen luiden ‘classisouderling’ of ‘classisleviet’. Dat laatste heeft mijn voorkeur, omdat het laat zien wat je doet: je schept voorwaarden voor het geestelijke leven, zoals de leviet dat in de bijbel doet. Je zet de deuren open en veegt de vloer. Meestal in symbolische zin natuurlijk. Maar wel met de intentie dat je met je werk het feitelijke werk ter plaatse doorgang laat vinden. De eigenlijke riten in de tempel, die gericht zijn op geloof en geloofsbeleving, zijn voorbehouden aan de priesters; zij brengen de offers en zij spreken de gebeden uit. Zo zijn de liturgische daden in de gemeente voorbehouden aan met name de gemeentepredikant.

De synode van de protestantse kerk heeft over het gezag van de classispredikant gesproken. De vraag of men een bisschop zou kiezen is ellenlang van alle kanten doorgelicht. Het was voor mij als secretaris van de Raad van Kerken een onwennige discussie. Ik werd er mee geconfronteerd op het moment dat afgevaardigden van de protestantse kerk in de raad van kerken vertelden over de veranderingen in hun kerk. Ze verhaalden van de mogelijke titel bisschop. Ik vond het lastig. Enerzijds voelde ik me senang bij het ontbreken van bisschoppen. Ik heb enkele keren gezien dat een bisschop zich anders gaat gedragen op het moment dat hij een bisschopsstaf moet dragen. Men kan de fijngevoeligheid verliezen die ieder mens bezit doordat hij regelmatig wordt tegengesproken. Daar heeft overigens niet alleen een bisschop last van, maar iedere kerkelijke autoriteit, ook de predikant. Ik zeg het voorzichtig ‘ooit’, want dat het in de verzuilde samenleving nog zo is, vraag ik me af. De status van de geestelijke is gekelderd. Dat geldt de bisschop. Dat raakt ook de predikant. De beslissende stem van de predikant in de synoden is verdwenen. De predikant is vele vormen van macht kwijtgeraakt.

Wat de classispredikant betreft is onomwonden gekozen voor een predikant. ‘Een dominee’, zeggen ze in Friesland. Dat is wel zo duidelijk. Het past bij onze protestantse traditie, waarin ambtelijke vergaderingen de lijnen van bestuur en beleid uitzetten en waarin de ambtsdragers samen invulling geven aan de vertegenwoordiging van Christus. Een classispredikant staat in hetzelfde ambt als de gemeentepredikant en de predikant die categoriaal werk verricht. Hij of zij is dienaar van het Woord. En samen met ouderlingen en diakenen maakt hij deel uit van een ambtelijke vergadering, waarin gezamenlijk een koers wordt gekozen. 

Schuurpapier


Het lijkt wel alsof je voortdurend het spelletje ‘Temple Connection’ speelt, als je classispredikant bent. Het gaat er bij dat spel om wegen en bruggen te bouwen om tempels te verbinden. Op het niveau van een junior gaat dat relatief eenvoudig, maar als je master of wizard wordt, is het spel ingewikkelder en kan je lang piekeren voordat je een ontknoping ziet.

De classispredikant helpt plaatselijke ambtsdragers in bijzondere vragen om tot de beste (of de minst slechte) oplossing te komen. Je vult de mazen van het net waar het kerkrecht gaten laat vallen of je wikt en weegt samen tot je een weg om te gaan hebt geformuleerd. Sommige ambtsdragers hebben goed in de gaten, dat je samen een puzzel legt. Eén van hen, een predikant, belde me om mee te denken over een uitbreiding van de kerk. Er was een tweede gebouw aan de kerk vast gebouwd en dat gebouw was te koop. De kerkenraad overwoog het gebouw over te nemen onder het motto: ‘Buurmans erf is maar één keer te koop’. De predikant had in een moment van wijsheid het enthousiasme van de kerkenraad getemperd en gezegd: ‘Laten we een buitenstaander uitnodigen om te zien hoe hij naar onze plannen kijkt’. Die buitenstaander was ik. Het was een leuke vraag. Een casus over uitbreiding, wat wil je nog meer? Ik maakte op korte termijn tijd vrij en reed spoorslags naar de locatie. Dominee en een kerkrentmeester stonden me al op te wachten. Ze leidden me rond de twee gebouwen. Ik werd binnengelaten, kreeg koffie en de plattegronden kwamen op tafel. De predikant verwoordde hoe motiverend het is voor mensen om een gezamenlijk doel te hebben. De kerkenraadskamer zou iets kleiner worden. Er kon een keuken komen. Een ontmoetingsruimte met statafels. Een jeugdhonk. De eigen kerk kon naar achteren worden uitgebouwd. Eventueel kon de protestantse evenknie in het andere gebouw een plek vinden. Ik liet me overladen met enthousiasme en mogelijkheden. Ik realiseerde me: als het enthousiasme van dit tweetal binnenkomt bij de gemeente zal het geld er in een mum van tijd ook wel zijn. We bestookten elkaar met vuur en extra mogelijkheden en namen afscheid.

Vanaf het begin heb ik de gewoonte om een ontmoeting met inhoudelijke vragen en analyses in een mail of brief te bevestigen. Dat heeft het voordeel, dat je als gesprekspartners lokaal nog een keer weer zwart op wit terugleest wat er mondeling is besproken. Een voordeel voor mezelf is ook, dat ik nog even kan doordenken of iets kan nazoeken en dat kan toevoegen aan de mail. Zo ging het me bij de uitbreiding van het kerkgebouw. Terugrijdend naar huis realiseerde ik me, dat ik wel een plattegrond had gezien, maar geen uitgewerkte omschrijving van een gemeentevisie die past bij de gewenste uitbreiding. Het geheel maakte meer de indruk van de toevalligheid dat de uitbreiding mogelijk is, dan het verlangen om een bestaande gemeentevisie in een plattegrond te vertalen. Ik was er snel uit en besloot in mijn reactie de omissie op te nemen; maar dan wel met een zekere listigheid door de tekst met vanzelfsprekendheid te brengen. ‘Ongetwijfeld hebben jullie een uitgeschreven gemeentevisie waarop je bij de uitwerking van de plannen kunt terugvallen, ook al hebben we dat niet direct op tafel gehad’, zoiets schreef ik. Dan hoefde ik met de opmerking de bestaande plannen niet te frustreren en maakte ik tegelijk duidelijk dat je wel zo’n visie moet hebben. Je kunt de gemeente er op aanspreken als de portemonnee open moet en als de vrijwilligers met hamer en beitel het gebouw binnenkomen. Later mailde de predikant me: ze namen ter plaatse meer tijd om eerst samen met de gemeente de visie te onderbouwen, omdat daaruit ook logisch zou volgen wat er wel en wat er niet in een verbouwing moest plaatsvinden. Buurmans erf lieten ze in dit stadium buurmans erf.

Je merkt over het algemeen dat bij het begin van de classispredikant de verwachtingen hoog gespannen zijn. Veel van de onvervulde wensen van de mensen in de gemeente zijn geprojecteerd op de classispredikant. Als er eenmaal zoiets als bovenplaatselijk schuurpapier is, kan je als vanzelf het plaatselijke werk schuren zodat de nieuwe verf beter houdt. Het moge duidelijk zijn, dat de classispredikant niet aan alle wensen kan beantwoorden.

De classispredikant heeft bijvoorbeeld de opdracht om te verkennen of predikanten die twaalf jaar of langer in de gemeente staan, zouden willen verkassen. Er is zelfs een kerkorde-artikel op de plank gelegd, die de classis de bevoegdheid geeft om predikanten in een soort wacht te zetten, zodat de gemeente na twaalf jaar ruimte krijgt om een andere voorganger te gaan zoeken. Je merkt dat alleen al de aankondiging van de twaalfjaar-regeling kerkenraden motiveert om vanuit mutaties bij twaalf jaar te denken. Het valt me op, dat kerkenraadsleden soms wel heel gemakkelijk meegaan in het idee dat een predikant na twaalf jaar toe is aan een nieuwe uitdaging. Ze maken dan al gauw vergelijkingen met voetballers die van team wisselen en televisiepresentatoren die van zendgemachtigde switchen. Daarbij komt, dat nogal wat onvervulde wensen worden geprojecteerd op een situatie waarin er een nieuwe predikant komt, die wensen werkelijkheid laat worden. Als we een nieuwe predikant zouden kunnen verwelkomen, hebben we misschien minder last van de secularisatie, zeggen ze dan. Of: Als onze nieuwe predikant de jeugd meer zou inspireren, zou hij of zij het gebrek aan pedagogische kwaliteiten van de ouders kunnen compenseren. Mensen projecteren hun onvervulde verwachtingen op een nieuwe predikant. De classispredikant moet die wensen binnen handbereik brengen.

Eén gemeente had de wens tot mutatie verwoord aan de visitatoren. De visitatoren wilden er niet van weten en hadden uitgelegd dat je een predikant niet maar zo kunt verkassen. De classispredikant zou de gemeente en de predikant bezoeken in het kader van de vierjaarlijkse ontmoeting. Dan kon een ieder wat stoom afblazen, zo was de gedachte. Ik had mijn komst nog niet afgekondigd, of ik kreeg een brief van de kerkenraad. Men wilde de gelegenheid gebruiken om de ontslagprocedure op te starten. Ik belde de voorzitter en vertelde hem, dat ik wilde afzien van het bezoek en dat ze beter naar de visitatie zouden kunnen gaan als de ontslagprocedure hun ultieme verlangen was. Hij trok de brief in, ik moest dan maar gewoon langskomen om over koetjes en kalfjes te praten, als dat de bedoeling was. Ik had evenwel nog amper het eerste slokje koffie gedronken, of de voorzitter opende na een gebed en een bijbellezing met een keurige parafrase van wat me deed terugdenken aan wat hij eerder in een epistel al had opgestuurd. Het bezoek als zodanig bleef daarna toch wat in de kluiten steken.

In een andere regio hadden we vanuit de classis twaalf gemeenten genodigd om een verkenning te maken over de toekomst. Kernvraag was, of het zou kunnen komen tot verdere regionale samenwerking. We wisten van twee gemeenten, die met predikanten te maken hadden die al meer dan twaalf jaar actief waren in hun gemeente. Beide predikanten hadden aangegeven dat ze mentale moeheid ervaarden, zowel bij de kerkenraadsleden als bij henzelf. Het leek voor de hand liggend de verkenning te maken in hoeverre het mogelijk zou zijn de gemeenten verder te laten samenwerken. Hoe mooi zou het zijn als je een carrousel zou kunnen instellen van voorgangers die wisselend bij elkaar voorgaan? Dat zou kunnen leiden tot iets meer verrassende kerkdiensten en een gevoel minder tot elkaar te zijn veroordeeld. We hadden de hele regio uitgenodigd, om op die manier het gesprek breed te houden. Dat bleek op de avond wel consequenties te hebben. Je merkte dat gemeenten met voldoende financiële middelen minder geneigd waren in operationele oplossingen te denken en meer te filosoferen over de identiteit van de gemeenten. Je merkte ook dat MBO-ers anders met dergelijke vragen omgaan dan HBO-ers. Het was lastig de groep van meer dan dertig mensen op één leest te brengen. Maar goed het was een eerste verkenning. Soms moet je eerst schuren alvorens er glans kan ontstaan.

In een andere regio waren twee kerken bezig een fusie aan te gaan. Het ging om twee plattelandsgemeenten. De fusie was een hele stap. Voordat we er iets van vernamen, zocht één van de predikanten contact. Hij was acht jaar in de gemeente. En de fusiecommissie had bedacht dat het leuk zou zijn als de fusie gepaard zou kunnen gaan met een nieuwe uitdaging voor de predikant. Of hij niet wilde overwegen een beroep naar een andere gemeente in overweging te nemen. En als dat niet mocht gelukken, of hij dan wilde instemmen met een geleidelijke teruggang van zijn aanstelling van één formatieplaats eerst naar nul-komma-acht formatieplaats en uiteindelijk naar nul-komma-vijf. De predikant voelde zich verraden. Ik overlegde met het moderamen; we adviseerden hem contact te zoeken met de bond van predikanten. Die zou hem kunnen helpen en een brief kunnen opstellen dat zoiets niet toegestaan is. 

Een gezicht

Als de classispredikant iets is, dan is het vooral een gezicht. Hij of zij geeft een persoonlijke inkleuring aan de kerk. Dus als je iets wilt vragen of iets wilt zeggen, zoek je contact met de classispredikant als het gezicht van de ambtelijke vergadering. Er gaat geen dag voorbij of er is wel iemand die belt met een vraag of een mededeling. Het gaat om vragen over routes, te schrijven brieven, kerkordelijke afspraken. ‘Mag je besluiten nemen als je minder dan de helft van de mensen hebt, maar als dat mede komt doordat er langdurige vacatures zijn?’ ‘Als je wilt teruggaan in werktijd met de predikant, welke formaliteiten moet je dan volgen?’ ‘Kunt u een aanbeveling doen bij een gemeente om me aan te stellen als kerkelijk werker?’ ‘Moet iemand die overkomt uit de Russisch-Orthodoxe Kerk gedoopt worden?’ ‘Wat zijn de stappen als we de predikant van een buurgemeente voor twee tiende in onze gemeente willen laten werken?’ ‘Wat moeten we doen als de predikant langere tijd ziek is?’ Meer dan de helft van de contacten komt tot stand op initiatief van de gemeenten. Pakweg een zesde van de contacten heeft te maken met conflicten die dreigen te ontstaan.
 
En dan zijn er natuurlijk de stimuleringsgesprekken. Ik bezoek een deel van de gemeenten in het kader van de vierjaarlijkse gesprekken, soms nodigen ze me uit voor een vorm van toerusting, of ik kom anoniem naar een kerkdienst als ik zelf een vrije zondag heb. Ik bereid de bezoeken goed voor. Ik kijk op de website, zoek naar een beleidsplan, kijk naar de begroting en jaarrekening, typ enkele kernwoorden in op google. En als ik iets als een studieplan mis of een beleidsplan, vraag ik de scriba of de predikant om aanvullende informatie. Ik ga bij een vierjaarlijks bezoek meestal eerst naar de predikant. Bezoek dan eventuele kerkelijk werkers. En ga ’s avonds naar de kerkenraad. Tussendoor neem ik een break van twee uur. Dan ga ik naar de bibliotheek, loop een eindje in de natuur en denk nog eens na over het gesprek dat met de kerkenraad moet volgen.

Soms pas ik de entree bij de kerkenraad aan op basis van wat ik bij de predikant hoorde. Een predikant vertelde me hoe weinig hij werd aangesproken op zijn theologie en hoe zakelijk de kerkenraad verliep. Er was weinig spirituele diepgang. Ik speelde in de gemeente het vierhoekenspel. Bij zo’n spel maak ik een paar stellingen en verzin er vier standpunten bij. Elk standpunt krijgt een hoek toegewezen. Ik vraag de deelnemers om in één van de hoeken te gaan staan, al naar gelang hun voorkeur. Het is een snelle manier om idee te krijgen hoe een groep denkt en hoe de variaties in de groep liggen.

Ik speelde het spel in de kerkenraad en paste de vraagstelling aan op basis van de nieuwe informatie. Ik vroeg: Je hebt als kerkenraad tienduizend euro extra beschikbaar. Hoe besteed je dat? Men kon kiezen uit: pc-cursussen, interieurvernieuwing, maaltijden en meditatie. De meest populaire antwoorden waren: maaltijden en meditatie. Dat antwoord hielp me voor het tweede deel, toen ik een soort uiteenzetting moest geven. Ik zou iets vertellen over de toekomstige gemeente. Ik had al een paar G’s bedacht: over generaties en over het gebouw. Maar ik gooide er twee nieuwe bij: het gebed en het geloof. Daarmee probeerde ik het verlangen van de predikant om meer geloofsgesprek te kunnen voeren bespreekbaar te maken.

Veel elementen die je in een kerk vindt, kom je ook buiten een kerk tegen. Van twee zaken kan je dat niet zeggen: het gebed en de lofprijzing. Dat zijn echte usp’s (unique selling points) van de kerk. Het is bij een krimpende kerk van belang dit unieke element sterk te profileren. Waar het gebed een christelijke focus heeft, een duidelijk adres, God die je aanspreekt in Jezus Christus, daar is juist het geloof heel breed georiënteerd. We beseffen dat we als kerk niet een patent hebben op geloof. Er is ook veel geloof buiten de kerk. De term krijgt een andere invulling door de secularisatie heen; het wordt opnieuw herijkt. Je vindt daar signalen van in boeken als dat van Yvonne Zonderop (‘Ongelofelijk’). In internationale rapportages zoals ‘Samen voor het leven’ (2013) vind je deze brede visie op geloof weergegeven als solidariteit met mensen die het leven bevorderen. De tegenstelling is dan niet langer die tussen geloof en ongeloof, maar die tussen geloof en onverschilligheid. 

Soms breng ik een spontaan bezoek. Ik kijk ook daar tevoren wie er voorgaat en of er een lijn van een dienst is aangekondigd. Ik bezocht de gereformeerde kerk in Wilsum, waar een gezinsdienst werd gehouden. Het ging over levende stenen. De gemeenteleden mochten allemaal een lego-blokje meenemen de kerk in. De predikante legde uit dat je bij stenen in de bijbel niet moest denken aan de fabrieksmatige stenen, die we tegenwoordig gebruiken. Je moest stenen voor je zien van verschillend formaat, eventueel uit een rots gehouwen. ‘Het is een heel gepuzzel om al die stenen tot een geheel te bouwen’. Bij het verlaten van de kerk richting de koffie kregen de kerkgangers een steen mee met daarop de tekstverwijzing ‘1 Petrus 2:5’. ‘Ef iederene fan oons gezin een steen epakt?’, hoorde ik achter me. ‘Det is neudig want ut grintpaatien thuus is gisteren merakel leeg eraakt’. 

‘Laten we naar Almere gaan’, zei ik op een andere vrije zondag. ‘Dan kunnen we de geloofsbeleving van de jongste polder een beetje ervaren’. Al op de parkeerplaats werd ik aangesproken, toen ik naar een parkeermeter zat te staren. Een man op leeftijd zei ongevraagd tegen me: ‘Hoef je niets in te gooien. Tot twaalf uur vrij’. Ik glimlachte, maar drukte toch voor de zekerheid op een paar knoppen. ‘U bent een ongelovige Thomas’. ‘Ik mag het inderdaad graag eerst met eigen ogen zien’, erkende ik. ‘Waarom zou ik aannemen dat u zonder meer het evangelie brengt?’ ‘Dat doe ik ook niet, daarvoor moet u bij Rianne Veenstra zijn’, zei hij, en hij maakte een beweging voorbij het winkelcentrum richting het kerkgebouw, de Drieklank. Ik vond er een zitplaats en genoot van de dienst met veel gezongen responsies en wisselzangen. De voorgangster nam solo-elementen voor haar rekening. De gemeente antwoordde. Liederen werden niet aangekondigd. De beamer sprak voor zich. Na de schriftlezing verscheen er op de beamer de tekst ‘In gesprek’. De voorgangster nam een loopmicrofoon en liet een tekening zien. ‘Wat ziet u?’ Het was Jezus bij water en mensen aan een tafel waarop zoiets als een kip was neergelegd. ‘Waar zijn de  handen van Jezus?’ wilde de voorgangster weten. En ergens een beetje in een mantel ietwat uitstekend was er zoiets als een hand. ‘Is het een zegenende hand of een afwerende hand?’ vroeg de voorgangster. De mensen konden reageren en een hand opsteken bij de ene keus of bij de andere keus. De meeste vingers gingen omhoog bij het zegenen. Als een ware cliffhanger liet de voorgangster het antwoord in het midden. De strekking zou wel blijken tijdens de verkondiging, zo gaf ze aan. Het antwoord kwam niet. Na afloop vroeg ik het aan een bezoeker. ‘Hoe zat het nu met die tekening?’, vroeg ik iemand. ‘De meeste mensen staken de hand op bij het idee dat Jezus de mensen zegende. U stak volgens mij ook de hand op. Maar was dat wel het goede antwoord?’ ‘Als ik het goed begrepen heb’, antwoordde een gemeentelid, ‘wilde Jezus geen water gebruiken om daarmee te laten zien hoe gedateerd de reinigingsvoorschriften zijn. Gelet op de strekking van de dienst lijkt me dat een zegen’, rondde hij af.

Ik heb als classispredikant inmiddels vele van die spontane bezoeken gebracht. Ze geven een bemoedigend beeld van wat er in de kerken gebeurt. En een gevarieerd beeld. Dat één van de spontane bezoeken aan een wijk in Rijssen zou moeten zijn, stond voor mij vanaf het begin vast. Zoals ik Almere en Enschede als steden aan de rand van het gebied herkende, heeft Rijssen kracht in het hart van de classis. Er werkt een team van predikanten, kerkelijk werkers en andere ambtsdragers. Bladen als De Waarheidsvriend en Om Sions Wil worden door verschillende gezinnen ontvangen en gespeld. Wat me in diverse plaatsen al was opgevallen, trof me hier opnieuw: de kerk was goed gevuld. Een kwartier voor tijd waren de meeste plaatsen al bezet. Elementen in de dienst hebben de Geneefse inkleuring. Het kyrie van de midden-orthodoxie krijgt hier inhoud met de lezing van de wet. En de lofprijzing vindt plaats vanuit de Psalmen. Waar diverse andere gemeenten een oecumenisch leesrooster volgen, koos de voorganger hier voor een eigen thematische reeks. Hij zette in met ‘we leven op de bonnefooi’ en hij legde uit hoe de Franse uitdrukking teruggaat op het ‘le bon foi’. Waar nogal wat kerken na afloop koffie drinken, vond het hoffelijkheidsritueel hier in de kerk zelf plaats doordat mensen rijen dichtbij de uitgang lieten voorgaan bij vertrek.

Een ander bezoek bracht ik aan Delden, het is een plaats met een adellijke traditie. De eredienst in het dorp is eeuwenlang gedragen door de financiële hulp van een adellijke familie. Ik kom zelf uit een regio, waarin de plaatselijke boeren en vissers allemaal hutje bij mutje moesten leggen om de eredienst doorgang te laten vinden; ik keek dus met enige terughoudendheid naar de Deldense historie. Maar al pratend met de bezoekers werd die scepsis omvergeblazen. Een willekeurige kerkganger uit Delden kon het me uitleggen: ‘Ik heb wel eens een lijst gezien van tien mensen in het jaar 1830 die meer dan duizend gulden gaven per jaar voor de kerk. Dat was in die tijd heel veel geld. En de familie Van Twickelo en hun nazaten stonden bovenaan met 9000 gulden’. Ze ondersteunden daarmee het kerkelijke leven in Delden in aanzienlijke mate. Het impliceerde dat de familie de eerste herenbank kreeg toegewezen in de kerk en dat de familie nog eind jaren zestig de voorzitter van de kerkvoogdij leverde.

Enschede wilde ik bezoeken, omdat de protestantse gemeente Enschede de keus heeft gemaakt voor een centrale locatie in de Ontmoetingskerk. Vier voorgangers werken collegiaal samen. En als plek van samenkomst is niet gekozen voor de Oude Kerk in het Centrum, een rijksmonument, maar voor de nieuwe Ontmoetingskerk, weliswaar van oudsher een gemeentelijk monument, maar met meer mogelijkheden om het kerkgebouw en aanhangende ruimten te vernieuwen met een keuken en statafels; en in de kerkruimte een podium in te zetten. Ook hier trof ik een goed gevulde kerk. Pratend met de gemeenteleden merkte ik dat sommigen van hen met heimwee terugdachten aan de diverse wijken. Tegelijk corrigeerden ze zichzelf en stelden dat het bemoedigend was te zien hoe er nieuwe initiatieven van de grond konden komen. Als toevallige bezoeker trof me de heringerichte ruimte en de goede mogelijkheden elkaar te ontmoeten. De kerk was vooral een plek om elkaar te spreken en in de ogen te zien; en vanuit die ontmoeting was er gelegenheid te verstillen en de lofprijzing aan te heffen.

Ik had vanaf het begin ook de poldergemeenten op mijn verlanglijstje staan voor een spontaan bezoek. De classis is in gesprek met tien dorpen in de Noordoostpolder om te komen tot verdere onderlinge afstemming. Het probleem van de polder die in 1940 droogviel, is dat de kolonisatie destijds plaatsvond vanuit een groot aantal dorpen die als een soort spinnenweb over de polder hun knooppunten in het web legden. Dat moge een goede manier van ontginning zijn geweest in de jaren veertig, heden ten dage heeft het als gevolg dat de dorpen op zichzelf weinig uitbreidingsmogelijkheden krijgen aangereikt en dat de kerkelijke gemeenschappen daar onder te lijden hebben. Ze worden uitgedaagd om meer onderling samen te werken. Ik wilde de bereidheid daartoe peilen door gewoon ’s zondags in de kerk te gaan zitten en met de mensen te praten die toevallig naast me zaten en me lieten meelezen in hun liedboek als dat al nodig zou zijn.

Ik koos voor diensten in Ens en in Bant. De ervaring in Bant zal me lang heugen. Er was geen voorganger, nee preciezer: er was geen dominee. Henk en Bartha Tiesinga stonden bij de deur en gaven ons een hand. Hoe we zo in Bant verzeild raakten? ‘We willen graag het gebouw ervaren’, zei ik, daarmee inspelend op het bijzondere karakter van de kerk, ooit een rooms-katholiek gebouw; gekocht door de protestanten nadat ze de hervormde en de gereformeerde kerk hadden afgestoten. Ik zag dat het druk was. Henk verzorgde de ‘korte overweging’. Hij sprak over de oecumene en over de verhouding kerk en staat. Het eerste kwam op vanuit Paulus’ zendingsstrategie die in Korinthe aankwam en sprak in het huis naast de synagoge. Het tweede volgde uit de waarneming dat de overheid in Korinthe wordt gemaand om Paulus stevig aan te pakken. Mij verbaasde de vertrouwdheid van de voorganger met werk van Charles Taylor. Nieuwsgierig keek ik thuis nog twee dingen na. Ik wilde weten hoe het met de kerkorde zit rond het ‘morgengebed’ en ik wilde weten waar zo’n begaafd voorgangersechtpaar vandaan komt. Eerst maar die kerkorde. Ik kwam bij artikel 5.2. Daar staat: ‘In een getijdendienst onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad kan worden afgeweken van het bepaalde. Alle leden van de gemeente kunnen worden uitgenodigd in deze dienst voor te gaan’. Ik zocht nog iets na. Dat echtpaar wat voorging. Waar kwam dat ineens vandaan? Ik zag dat Henk Tiesinga een eigen pagina had op Wikipedia. Geboren in Bant op 24 april 1949 las ik. ‘Dijkgraaf’, stond er. En ik las ‘lid van de Eerste Kamer van 2009 tot 2011’ en daaronder meer dan tien nevenfuncties. Als mensen met zo’n staat van dienst willen helpen het kerkenwerk te dragen,  wat zullen we dan tobben over de toekomst van de kerk?