Relationeel leven


Herman Finkers maakte tijdens een bijeenkomst rond de Twente Academie opgezet door Annie Schrijer – Pierik in februari 2018 duidelijk hoe krom een redenering kan zijn als het gaat over de Saksische streektaal. Hij liet zien hoe de Twent Nederlands moest leren. De Twent werd geleerd, dat hij geen ‘gaddergood’ mocht zeggen, maar moest spreken over zoiets als ‘kruimelarijen’, of ‘strooigoed’. Dat heeft zo een aantal jaren geduurd. Nu moeten ze weer Engels leren en daar heet ‘gaddergood’ ‘gadgets’. En je ontdekt dan dat het oorspronkelijke Twents dichterbij het Engels zit dan de u-bocht die je via het Nederlands hebt moeten maken.

Zoiets kom je in de theologie ook tegen. De Saks is niet zo van het analytische benaderen. Als je je verdiept in het Saksische taalgebruik en het daaronder liggende denken merk je dat het Saksisch op een bepaalde manier dicht bij het begrippenkader van de Bijbel ligt. Een belangrijk punt waarin dit tot uitdrukking komt is het relationele denken. Daarover wil ik iets meer schrijven, omdat het een sleutel kan zijn om iets van de mentaliteit van de Nederlanders in het oostelijk deel van het koninkrijk te begrijpen. 

Ik herinner me dat ik zelf terugkwam vanuit Friesland naar deze regio en dat Ype Schaaf tegen me zei: ‘Jongen, je gaat naar de Saksen. Dat is net andersom dan bij ons Friezen. Wij Friezen zijn voor alles eerlijk, en dat gaat ten koste van de vriendelijkheid. De Saksen zijn voor alles vriendelijk en dat gaat soms – zei hij – ten koste van het bij de naam noemen van de dingen’. Als je met mensen in deze streek praat, komt de vriendelijkheid voor alles. Als je bijvoorbeeld vraagt: ‘Mag ik een tientje van je hebben?’ dan zegt iemand uit een andere regio: ‘Nee, gaan we niet doen’. Iemand uit deze streek gebruikt dat woord ‘nee’ liever niet en zegt: ‘Een tientje? Jao, jao’. Als je luistert naar de toonsoort, dan weet je, dat het geld niet gaat krijgen. Toch zegt iemand uit deze streek ‘jao, jao’, want hij wil je niet voor het hoofd stoten. Eerst komt de relatie en daarna de feitelijkheid. Dat besef van relatie eerst zit diep in de Saksische taal verweven. Als we bijvoorbeeld iets klaar maken, dan kunnen we zeggen ‘’t is of’. Maar beter is het om het in relatie te brengen met anderen. En dan zeg je: ‘Wi’j em ’t veur mekare’. Jij hebt er ook iets aan dus.

Soms zeggen we dat iets ‘kloar’ is. Dan is iets afgerond. Het impliceert ook dat we het er over eens zijn. Dubbelop. Het is om die reden dat je het Latijnse ‘Amen’ in een kerkdienst en bij een gebed kan veranderen in het Saksische ‘kloar’. De betekenis is vergelijkbaar. De Catechismus zegt van het Amen, dat het niet alleen een afsluiting is, maar ook betekent dat iets ‘wis en zeker’ is. Kloar in het dialect impliceert dat iets is afgerond en dat er overeenstemming bestaat tussen de gesprekspartners. Kloar is dus net even iets meer dan ‘wis en zeker’, het is ook relationeel verankerd.

Mensen van buitenaf vinden het moeilijk dat relationele denken te begrijpen. Ze zien het soms als introvert handelen of secundair reageren. Van Derkje Kasper – van Dijk, een dichteres die schreef in de volkstaal van Kampen, is bekend, dat ze de relatie voorop stelde. Haar kinderen vertelden dat ze, toen ze nog thuis woonden, altijd de vrede moesten zoeken. Als er gedoe was, het begin van een ruzie, moest het onmiddellijk afgekust worden. De relatie werd veilig gesteld. Je kan daar schamper over doen en het jammer vinden dat je je niet oefent in assertiviteit, je kan het ook zien als het begin van een deugd die met fatsoen en correcte omgangsvormen te maken heeft.

Derkje Kasper had een favoriet kinderliedje, dat begon met de tekst ‘Oeste de boeste bente / schaopies lopen in Drenthe’.  Je kan die eerste woorden niet duiden, alsof daarin al besloten ligt dat er veel is tussen hemel en aarde, dat zo een eigen plek mag hebben. Het mag en kan alles betekenen. De ander krijgt alle ruimte. 

Jij

Als een Saks een gebed uitspreekt, zegt hij ‘loawwe stille wean’. Hij drukt daarmee respect uit voor God. Hij wil eerst eens luisteren, naar wat God te zeggen heeft, alvorens hem in de rede te vallen. Met misplaatste gevoelens van horigheid heeft dat niet te maken. Er is slechts het verlangen naar een relatie en de vriendelijkheid om de ander, in dit geval God, als eerste het karakter van die relatie te laten inkleuren. De Saks spreekt God aan met ‘jij’. De Saks kan geen 'U' zeggen, want hij kent niet eens een beleefdheidsvorm. Dat maakt de gevoeligheid duidelijk van de mensen die voor het eerst een dialectdienst meemaken. Ze ervaren in het gebed volop hoe het is God in de streektaal aan te spreken. Je kan niet anders bidden dan in de veronderstelling dat er een persoonlijke relatie is met God. God behoort bij de mensen in je comfortzone, hij is familielid, zoals hij in het Aramees familielid is en iemand van de Syrisch-Orthodoxe Kerk kent ook alleen de term ‘papa’ voor God.

Dat relationele denken staat ook haaks op theologisch-analytisch denken. Anne van der Meiden wijst daarop, als hij bijvoorbeeld de hang naar dogmatisering elders hekelt. Hij geeft als voorbeeld de laatste woorden die Jezus aan het kruis heeft gesproken: ‘Het is volbracht’. Dogmatici leiden daar een hele dogmatiek uit af, uit dat enkele woord van Johannes 19: 30. Anne pleit voor een directere visie en vertaalt zelf ‘’t is doan!’ Je zou ook kunnen vertalen: ‘Genog’. Daarbij is het dan nog maar de vraag of de tekst een samenvatting is van alle werk dat Jezus in 33 jaar heeft gedaan of simpelweg betrekking heeft op wat er net daarvoor is gebeurd: Eén van de soldaten heeft Jezus een klein beetje zure wijn op een spons aangereikt. En Jezus sluit die acte af met ‘genog’. Dan krijgen de vier werkwoorden bij Johannes zin. Hij heeft het over: ‘Hij dronk van de zure wijn, hij zei: ‘Genog’, hij boog het hoofd, hij gaf de geest’. De werkwoorden staan sober achter elkaar. De soberheid past iemand die op het punt staat de overlijden. Die gaat geen doordachte samenvatting van de theologie geven. Die heeft nog ruimte voor een laatste kreet. Het is om die reden dat de drie andere evangelisten het ook zo samenvatten als ‘Jezus riep nog eenmaal met kracht en gaf de geest’ (Matteüs 27: 50). Zij vonden het niet nodig om precies datgene wat Jezus nog uitstootte bij zijn levenseinde onder woorden te brengen. Het was immers geen theologie. Het was de stervensschrei, een laatste krampachtigheid van iemand die lijdt aan het leven en sterft.

Nogal wat typeringen van de Saks vloeien voort uit het onbegrip van mensen die half in de traditie of buiten de traditie staand tot een typering komen. Ze nemen dan zichzelf als norm en kijken in hoeverre de Saks daaraan voldoet. Dat geeft typeringen die onvoldoende de consequenties van het relationele denken onderkennen. Het gevaar bestaat dan, dat de mensen zelf in die theorieën gaan geloven. Ze gaan zich conform gedragen. Of ze ontwikkelen een eigen soort geuzencultuur. Tommy Wieringa benoemt het op diverse plaatsen in zijn boeken, onder meer in het boek ‘De heilige Rita’, als het gaat om een Twentse jongen die in de X Factor mag meedoen. Hij weet zich een zekere cultstatus te verschaffen. Wendy van Dijk kondigt hem aan als ‘Ronnie Steeghuis, helemaal uit Mariënveen’. En ze vraagt hem, wat hij als hij diep in zichzelf kijkt, het liefste zou willen. ‘O, gezond blijven. Dat is toch het belangrijkste’, verzucht de niet al te veel met woorden strooiende Ronnie. Wendy vraagt door en na een stilte spreekt Ronnie: ‘Noar ’t westen’. ‘Wat een klootzak’, klinkt het in het Twentse café waar men meekijkt. Tommie Wieringa gaat daar op door en noemt zijn streekgenoten ‘een merkwaardig restproduct van wat de Saksen en Tubanten hadden achtergelaten toen ze zich schielijk uit de voeten maakten’. 

De Saks wordt nogal eens gekarakteriseerd als ‘fatalistisch’ (website utwente.nl) en Waterink noemt het de noodlotsgedachte. Het leven zoals het verloopt, zoals het moet verlopen; niet naar aanleiding van of onder invloed van uitwendige verhoudingen, maar naar een door God vastgesteld plan. Ik vraag me af of dit daadwerkelijk als ‘noodlot’ moet worden getypeerd, of eerder als ‘vertrouwen’. God hoort bij je intieme comfortzone en zoals een vader alles doet voor een kind die in diezelfde comfortzone zit, zo doet God alles voor een kind. Het is geen noodlot, het is overgave. Waterink meent dat de orthodoxie en het piëtisme zijn doorgeslagen. Zou het niet eerder zijn, dat het om vertrouwelijkheid gaat die wezenlijk bij het concept van dialogisch denken past? Waterink voert enkele citaten in om het noodlot te onderstrepen: ‘’t Zal wel argens goed veur wé’n’, ’t Kump zooás ’t bepoald is’. Het leidt – stelt Waterink – tot een zwaartepunt in het godsdienstig leven in het besef van de rust. Het Saksische denken sluit aan bij het Keltische geloofsgoed, waarbij de aanwezigheid van God alom herkenbaar is. De Keltische zegens, waarover gesproken wordt over ‘God voor ons als gids’, ‘God naast ons als metgezel’, ‘God achter ons als helper’, ‘God onder ons als opvanger’ zouden zo uit een Saksische pen gevloeid kunnen zijn.

Eigen

De aanwezigheid van God is onmiskenbaar en past bij vertrouwen. Zijn aanwezigheid geeft innerlijke rust. Zo typeert men het gebed als ‘loawwe stille wean’. En zo is het de moderne devotie die aan het einde van de Middeleeuwen juist vanuit het Saksische gebied opkomt. Thomas kwam uit het Kempische gebied en nestelde zich bij de Agnietenberg in Zwolle. De kerk van de moderne devotie is door meditatie en voortdurende innerlijke toewijding aan God tot een meer innerlijke vroomheid genegen. De volgelingen richtten zich op de eenvoud van het leven, op de ontwikkeling van het geloof door het gebruik van volkstaal en door een directe verbondenheid met de directheid van de natuur.

Dat relationele denken vind je terug in het besef van wat Duitsers noemen de Heimat. Waterink noemt de manier waarop het woord ‘volk’ wordt aangehaald. In de Vechtstreek betekent het volk niet ‘de natie’. Men gebruikt er het woord allereerst om aan te geven dat iets ‘eigen’ is. Het heeft iets eigens. Fransen heten geen ‘volk’, maar Fransen. Volk is dichtbij. Het gaat om de saamhorigheid. En die begint bij de eigen haard. De eigen kring. ‘My home is my castle’. Als er gasten komen, zeg je ‘goed volk’, eigenlijk een pleonasme, m.a.w. ‘ik hoor eigenlijk bij jullie innercircle’.

Die saamhorigheid werkt lastig door als je niet van de innercircle bent. Predikanten die van buiten de provincie komen, hebben soms lang het gevoel een buitenstaander te zijn. En al in oude literatuur merk je dat de liefde voor ‘eigen’ soms in mindering wordt gebracht op de vreemdeling. Misschien is dat één van de redenen dat je al in de Heliand minder frisse delen vindt als het gaat over de visie op Joden. Er is sprake van een zeker antisemitisme, zoals je het ook in de literatuur buiten het Saksische gebied vindt, bijvoorbeeld bij de humanist Erasmus.

Natuur

Relationeel is het denken ook tot de natuur. Er is een sterke verwantschap met de natuur, waardoor er theologisch meer hang is naar natuurlijke theologie dan naar het sterk confronterende barthiaanse denken. Je komt met Van Ruler in het Saksische gebied verder dan met het breukdenken van mensen uit de school van Karl Barth. Een beetje Saks herkent God nog in het wegspringen van een koolmeesje.

Ida Gerhardt, de dichteres heeft twaalf jaar in Kampen gewoond en gewerkt. Ze doceerde oude talen aan één van de plaatselijke lyceums. Ze moest wennen aan het leven in de Hanzestad. Tegelijk legde het de basis voor haar dichtersleven. Ze was positief geraakt door de eenvoud van het leven, de verbinding van de mensen met de natuur.

Ze schreef:
Kamper’s Lyceum, uw eenvoud van aard,
is als de streek waar ge hoort;
Zorg dat gij dát ongeschonden bewaart,
dan gaat Uw arbeid wel voort.
Geen school staat ruimer in ’t landschap dan gij,
vlak bij de IJssel, de polders, de wei.

De verbondenheid en het respect vind je in de relatie tot de natuur. Tot op de dag van vandaag kan men de bomen aanwijzen, de kroeseboom bij Borne, waaraan een bijzondere betekenis wordt toegeschreven. Het waren de plaatsen waar mensen bij elkaar kwamen, waar recht werd gesproken, waar rituelen zich voltrokken. De eik is vanouds aan Donar gewijd. En de altijd groene klimop heeft indruk gemaakt en is in de Middeleeuwen met Maria verbonden. De blauwe bloemen verbinden zich makkelijk met de maagd en vindt men er in haar maand. Planten en bomen en dieren verbinden zich met Bijbelse gedachten.

Wijsheid

Soms kan die directe verbondenheid leiden tot wijsheid, in oost-Nederland valt daarbij wijsheid samen met ‘levenswijsheid’, het is de wijsheid die achterblijft in de geest als de waan van de dag en de ervaring verdampt. Het is geen toeval dat je in het Oudsaksische gedicht ‘De Heliand’ zo vaak stuit op het woord ‘wijsheid’.

Ida Gerhardt vertelt van een Schokker jongen, die een lastige passage – een conjectuur – wist uit te leggen. En zoals te doen gebruikelijk werd een geniale vertaling opgevolgd door het roffelen op de banken. In een gedicht komt Gerhardt daar op terug:

Crux in de tekst. – Ik faalde als tolk.
Een zoon van Schoklands poldervolk,
die steevast, uren voor ons uur,
bij dauw zijn vaders koeien molk,
vond een brillante conjectuur:
de strakke woorden schoten vuur.
Het opgetogen koor ving aan
een roffel op de bank te slaan.

Veel is beschreven vanuit een buitenperspectief en daardoor al gauw beoordelend. Zo schrijft de aardrijkskundige A.A. Beekman, dat de ‘Saks’ ‘minder goed van bevatting is’ en ‘kortaf in het spreken, wellicht een gevolg van de aangeboren eigenschap van zich moeilijk uit te kunnen drukken’. Ook wordt wel verwezen naar de hiërarchische structuur met de textielbaronnen. De Saks gedraagt zich weinig uitbundig, omdat hij ontzag heeft voor hoge heren. Dat laatste is nog maar zeer de vraag, omdat het twijfelachtig is dat de Saksische structuur vanuit hoge posities en lage posities was gestructureerd.

De archeoloog A.D. Verlinde laat evenwel zien dat er van oudsher goede verbindingen zijn met het Duitse achterland. Ook over water kon men routes vinden. Er zijn dus allerlei culturen geweest die tot het gebied van de Saksen reikte. En er was een levendig verkeer. Dat is logisch, want juist als je mensen ontmoet, oefen je je in een relationele benadering.

Abels inventariseerde de herkomst van de eerste Twentse dominees in de periode 1597 -1678. Hij constateerde dat 41,1 procent uit Duitsland afkomstig was. Het aantal predikanten uit Overijssel zelf was ongeveer even groot (42,5 procent). Abels: ‘Opvallend is het zeer geringe aandeel van de Hollanders onder de Twentse predikanten (5,5 procent). Het calvinisme werd dus niet zozeer vanuit Holland naar Twente gebracht, maar kwam, gelet op het aantal van de Duitsers, veeleer uit het Oosten’. Van hen zijn geen opvallende pennevruchten bewaard gebleven. Zij bemoeiden zich niet met de heftige en omvangrijke theologische pennestrijd of andere vormen van godsdienstige geschriften. Geen mens zat op die polarisatie te wachten.

Verhalenderwijs

De Saks argumenteert op een eigen manier. Dat gaat minder analytisch. Het gaat  verhalend. Het gaat minder exclusief en meer associatief. Er kunnen verschillende waarheden naast elkaar bestaan. Je hoeft het ene niet tegen het andere weg te strepen.

In een gedicht van Derkje Kasper zie je dat terug. Ze beschrijft het einde. Ze beschrijft een eigen terugblik. En ze laat tegelijk de ruimte voor de ander. Ieder heeft eigen ervaringen. En die mogen er zijn. Het één komt niet in mindering op het andere. Dat heeft dus niets met oneerlijkheid te maken. Het heeft met besef van ‘wijsheid’ te maken.

‘Et einde’

Et einde kump naoder onafwendbaar,
as een trein op weg nao et eindstation
Mien koffer is vol herinneringen
Ik stalle ze uut en wil ze delen met anderen,
Maar ieder ef zien eigen
Iedere tied ef zien eigen stried en muuite
Ups en downs
Zo is de wereld en zo is et leven.
Iederene ontdekt opni’j
Det zo de wereld in mekare zit

De Saks verpakt de kritiek in de humor. Vaak gebruikt hij het understatement. En er zijn gezegden, spreekwoorden, die een algemeenheid uitdrukken, dat is het barmhartige naar jou, maar wel terdege over jou kunnen gaan. Je mag er voor kiezen je onder dat statement te scharen. Waterink noemt het voorbeeld van iemand, die omdat hij uit deftige stand is, een baantje krijgt, ofschoon zijn kwaliteiten nu niet dadelijk zijn te benoemen. ‘Vet wil aijt bov’n driev’n, al is ’t ok van ’n hond’. Iemand met capsones heet ‘een göatendrieter’.

De norm van de groep, het met elkaar, geeft een moraal met elkaar. Het groepsdenken gaat voor het individuele denken. En daar waar mensen die instelling doorbreken, zijn er de gezegden die het ontmaskeren. ‘Hoe slimmer (slechter) hond, woe (zoveel te) meer vloo’n’ en ‘Roazend is ’t begin van gek’. De Saks heeft een hekel aan drukte, aan dikdoenerij, aan mensen die zich op zichzelf voorstaan als boven de ontmoeting staand. Let ook op het gebruik van het woord ‘slim’, in de betekenis van ‘slecht’. Slimmigheidjes willen je onderscheiden van wat normaal is.

Anne van der Meiden wijst op de hang naar relativering onder de Saksen. ‘Van huis uit is de Saks geneigd tot relativering, omdat het hebben van de waarheid hem als niet relevant voorkomt. Hij spreekt ook een taal die relativeert, graag gebruik maakt van indirecte zinsconstructies, ernstige zaken op lager niveau zet. Een Hollandse krachtige storm met harde regen wordt een ‘vochtigen weend’, een treffende preek van de dominee wordt beloodn met: ‘Ik heb ’t wal ees meender heurd’’.

Hij haalt vervolgens het verhaal aan van Johannes de Doper en de mensen die openlijk hun zonden belijden. De Saks zou dan liever zeggen: ‘Ze leugen der  nich um dat ze verkeerd doan hadden’. Zelfs met de uitdrukking ‘Zoon van God’ hebben ze minder moeite dan de Nederlanders, want ‘zoon van’ is ‘een van’: ‘Jezus is der een van God’. Het behoort tot de volksaard, aldus Van der Meiden, de dingen versluierd te zeggen, met een knipoog, met een reserve die ingegeven is door een gevoel voor het ontzaglijke dat God heet en dat boven alles staat, boven heren en knechten, boven kerken en dogma’s.

Levenseinde

De directe band met God impliceert ook dat het levenseinde geen abrupt stoppen is, maar een voortzetting van het gezamenlijke optrekken. God hoort bij het thuis. En omdat hij de vader is, is de bijbelse gedachte van het thuiskomen bij God, de hemel met de vele woningen als de plek waar je thuisbent (Korinthiërs) dan ook eigen aan het Saksische denken. Willem Wilmink vertolkt dat in een gedicht.

‘In ’t Nederlands is iemand dood gegaan,
over zijn reis wordt nooit meer iets vernomen.
In het Twents is iemand uit de tijd gekomen,
dus weet je zeker: hij kwam veilig aan’.


Dat afscheiden van elkaar zit Saksen niet in het bloed. Henk Heideveld, de kunstenaar geboren in Winterswijk, al snel verhuisd naar Zutphen en sinds 1957 woonachtig in Zwolle, heeft een boek geschreven ‘Jezus in Salland’. Hij typeert het boek uit 1998 als een geestelijk dagboek. In de vorm van een evangelie beschrijft hij wandelingen in Salland van de imaginaire persoon Simon Jansen een joodse winkelier uit Zwolle aan het einde van het tweede millennium. Het is één pleidooi voor gezamenlijkheid. ‘Jezus zei tegen ieder religieus mens die hij aansprak altijd ook de volgende woorden: ‘Ik zeg u, er is maar één Boek. Thora, evangelie en koran zijn van dezelfde instantie gegeven. Kijk niet naar de verschillen, want het ongeoefende oog zal er door verblind worden, zo veel verschillen zou men zien, al verschillen ze niet. Speur naar de overeenkomsten, want ze zijn één en al overeenkomst, maar het lekenoog zal ze maar moeilijk aantreffen. (….) Daarom zeg ik u, deze Verduidelijking is de sleutel tot begrip voor dat ene alomvattende woord dat God in die triologie heeft gezegd: ‘Ik ben Eén’’.  

Beeldend denken

Saksen communiceren bij voorkeur in beelden en metaforen. Beelden stellen situaties voor ogen en nodigen de gesprekspartner uit vanuit een enkel gecommuniceerd wordt een wereld aan verbindingen voor zich te zien. De Saks kan bij een enkel woord veelbetekenend kijken en veronderstelt dat je je inderdaad laat meenemen door de rijkdom van associaties die latent in het woord te vinden zijn.

Vaak zit er in een tekst waar een Saksische inleider veel beelden gebruikt een tweesporencommunicatie. Er is de letterlijke tekst die je bij oppervlakkig luisteren je eigen kunt maien en die je het gevoel geven de lijn te kunnen volgen. En er is een diepere laag, een symbolische, een metafysische, die meer denkwerk veronderstelt.

Het voorbeeld van Herman Finkers aan het begin genoemd over ‘gaddergood’ is daarvan een voorbeeld. Hij communiceert een directe, humoristische lijn, namelijk: Nederlanders proberen ons voor de gek te houden door streektaal achter te stellen en ondertussen zelf Engels te gaan gebruiken, wat nog meer wegheeft van de streektaal dan van het Nederlands zelf. Daaronder zit de laag: Investeren in de streektaal verrijkt je culturele erfgoed en betaalt zich terug met verdieping van je begrippenkader.

Bronnen:

Drs. P.H.A.M. Abels, ‘De broederen van Twenthe’, een studie van de eerste Twentse dominees (1597-1678). Twents-Gelderse Uitgeverij Witkam Hengelo 1984.
Henk Heideveld, ‘Jezus in Salland’. Ten Have 1998.
Dick Schlüter,  ‘Zin en onzin over Twentse eigenaardigheden’, website d.d. 22-1-2013; Ut Kring, seniorenvereniging Gewis.
Hinne Wagenaar, Ype Schaaf, Anne van der Meiden, ‘Een eigen theologie?’ Friese en Saksische antwoorden op Afrikaanse vragen. Kok Kampen 2000.
Dr. J. Waterink, ‘Bij ons in t’ land der Saksers’. Studies, schetsen en verzen uit Saksisch Nederland. G.J.A. Ruijs’ U.-M. Utrecht