Samenwerking kernvaardigheid pastor

De kerk van de toekomst zal hoe dan ook een kerk zijn waarin hogere eisen aan samenwerking wordt gesteld aan de mensen die betaald werk doen voor de kerk. De ruimte voor een zzp-invulling van het ambt zal minder worden en de collegiale afstemming toenemen qua beroepsprofiel.

Dat was één van de conclusies die je kon trekken na de discussie van de classispredikanten over het thema ‘samenwerking’. Twee keer per jaar spreken de classispredikanten elkaar tijdens een meerdaagse ontmoeting op Hydepark. Tijdens de bijeenkomst van 7 en 8 maart 2022 ging het onder meer over de samenwerking van gemeenten. Een thema waar alle classispredikanten mee te maken hebben. Tegelijk een thema wat belangrijk is met het oog op de toekomst. Samenwerking tussen gemeenten en pastores wordt in de toekomst nog belangrijker dan het nu al is.

Het thema speelt in alle classes. Tegelijk is onmiskenbaar dat de ervaringen het stevigst zijn in classes als Groningen-Drenthe, Fryslan, Brabant-Limburg en Noord-Holland. Daar zijn relatief veel gemeenten die het op termijn niet alleen redden. Maar ook in Overijssel-Flevoland kom je regio’s tegen waar de samenwerking stevig geagendeerd is: oost-Twente, klein-Salland, zuid-Overijssel, Noordoostpolder.

Er kwamen talloze situaties in het gesprek naar boven. De ervaringen varieerden van een regio waar de samenwerking goed van de gerond komt, mede door de begeleiding van een regio-predikant, een interim-predikant, die zich verantwoordelijk voelt voor de voortgang van de samenwerking tot een gemeente waar de samenwerking niet van de grond kwam, omdat een gemeente erg rijk is en het moeilijk vindt de rijkdom te delen.

Eén van de classispredikanten signaleerde dat er sprake is van een kantelpunt in de kerk. Er zijn de laatste jaren steeds meer gemeentes gekomen, die zelf aangeven een structurele oplossing nodig te hebben, omdat het niet lukt voldoende kader te vinden in eigen kring, of die moeite hebben het werk voortgang te doen vinden. De meeste situaties komen naar voren op het moment dat een gemeente vacant wordt. Juist op zo’n moment wordt er verder naar voren gekeken en komen de vragen. Een lastig punt is dan, dat er vaak sprake is van ongelijktijdigheid in de vraag. De ene gemeente wil verder gaan met samenwerking, de andere gemeente heeft net een kerkelijk werker gestrikt voor een langere tijd en wil daar even voor zichzelf mee doorgaan. Een oplossing kan dan zijn vacante gemeenten een tijdelijke invulling te geven met een ambulant predikant of iets dergelijks, zodat men flexibel is op het moment dat er in de regionale context meer mogelijk is.

De classispredikanten erkenden breed het verlangen om in een regio mensen te vinden die het proces van samenwerking kunnen trekken. De zittende pastores hebben daar vaak onvoldoende tijd voor en voor hen is het ook lastig gezicht te geven aan de samenwerking boven de eigen plaats uit. Soms blijkt het mogelijk om gemeenten samen te voegen en het percentage van een aanstelling van een predikant / pastor dan uit te breiden, omdat de gezamenlijke reserves van participerende gemeenten meer buffer geven voor een aangestelde persoon en dus in plaats van 75 procent kan ingaan op 100 procent. Zo’n constructie kan gemeenten over een streep trekken om toch meer samenwerking te gaan zoeken.

De classispredikanten waren ook eensgezind van mening dat het van belang is de identiteit van elk van de participanten in een samenwerking veilig te stellen. De bezuiniging op rooms-katholiek erf, die nogal centraal is aangestuurd, maakt duidelijk dat de gevoelens van parochianen wel eens in de knel komt. Op protestants erf past het de gevoelens van de gemeenteleden juist centraal te stellen en de identiteit van een leefgemeenschap ook in de samenwerking te garanderen. Het impliceert dat je de vierplekken zoveel mogelijk handhaaft, dat je de identiteit persoonlijker maakt dan de vage omschrijving ‘we zijn een open en gastvrije gemeente’ en dat je de kleine gemeenten een veilig onderdak geeft, hetzij als huisgemeente, hetzij als wijkgemeente van bijzondere aard.

Een apart thema vormde de werkgemeenschap. Nog beter gezegd: In hoeverre is het de verantwoordelijkheid van de classispredikant dat er samenwerking van de grond komt; en in hoeverre kunnen de predikanten en pastores in een regio zelf daarin verantwoordelijkheid nemen. Er zijn enkele voorbeelden dat gemeentepredikanten hun verantwoordelijkheid nemen. Maar helaas zijn er in alle classes ook sombere verhalen te registreren over werkgemeenschappen die een moeizaam leven leiden. Het moge dan zo zijn dat de kerkorde vijf taken toebedeeld aan de werkgemeenschap; in de praktijk zijn er nogal wat predikanten die de werkgemeenschap tot sluitpost van hun tijdsbesteding hebben gemaakt. ‘Iets wat in het bedrijfsleven ondenkbaar is, blijkt in de kerk aan de orde van de dag’, verzuchtte één van de classispredikanten. Daarbij kan je tegelijk vragen stellen aan de classispredikant: in hoeverre voelt hij/zij zich verantwoordelijk voor het proces? Is de classispredikant voorzichter in de lijn van Leo Tolstoj: ‘ik wil niets nuttigs in de weg staan en niets schadelijks toelaten’? Of is de classispredikant proactief in de lijn van bijvoorbeeld Geert Kimpen: ‘Wat je gelooft, creëert de wereld waarin je leeft’.

Het thema van ‘samenwerking’ blijft één van de topprioriteiten van de classispredikanten. Bij de vierjaarlijkse rapportage aan classes en synode zal het thema verder uitvergroot worden. Daarbij kunnen ook vragen aan de orde komen om meer kerkordelijke ruimte te bieden aan huisgemeenten en om financiën beschikbaar te stellen om interimpredikanten en gemeentetoerusters actief in te zetten op goede afstemming tussen gemeenten en een professionele ambitie bij pastores gericht op teaminzet.

Foto: korte break tijdens besprekingen op Hydepark