De ring is niet meer wat hij was…­­­­­

 

In 1821 schreef J. Heeringa E.Zn. over het verschijnsel ‘ring’ in de Nederlandse Hervormde Kerk: ‘Eene zoo schoone inrigting, alles o­­vertreffende, wat ik ooit van Classikale of Synodale Vergaderingen heb bijgewoond.’ Bijna twee eeuwen later is de ring niet meer wat hij was. Maar wie weet, wordt hij ook nu iets heel moois…

 

Opscherping


De classicale vergadering heeft een lange geschiedenis, van zo’n vier-en-een-halve eeuw. In strikte zin kan dat niet van de ring gezegd worden: hij bestaat pas sedert de invoering van het­­­­­­­­­­­ ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk’ in 1816­­­­­­­­­­­­. Wel bestonden reeds eerder hier en daar sub-classicale organisatievormen, al dan niet officieel. Hoe dat ook zij: in ar­­­ti­kel 80 van het genoemde reglement wordt het doel van de ring als volgt ge­for­­muleerd: ‘De predikan­ten, tot denzelfden ring be­hoorende, wor­den opgewekt om bepaalde zamenkomsten te houden, niet ter uitoefening van eenig ker­ke­lijk bestuur, maar ter onderlinge opscherping en versterking van den band der broe­­­­der­lijke lief­de.’ Artikel 82 voegt er aan toe dat zij daarbij ‘onderwerpen den Godsdienst en den bloei des Chris­­tendoms, de bevordering van bijbelkennis en de waarne­ming van hunne be­­die­ningen be­tref­fende’ moeten behandelen. Dr. A. de Groot heeft opgemerkt dat het op kerkelijke organisatie gerichte reglement hier de grens tussen het kerkelijke bestuur en het gemeenschapsleven doorbreekt.­


Al in april 1816 werden hier en daar ringvergaderingen gehouden, enkele maanden later vonden­­­­ ze overal in ons land plaats. Elke ring had de vrijheid om een ei­­gen reglement op te stellen. Hoewel er weinig te re­gle­­men­te­ren viel, ontstond er een op­vallend gro­­te diversiteit in de uitwerking van de doel­stel­lin­gen. Behalve het re­gelen van verschillende ‘huis­hou­delijke’ aangelegenheden kwam als be­­langrijkste activiteit het be­spre­ken van onderwerpen die met het ambts­werk te maken hadden, aan de or­de. De stof verkreeg men bij voor­­­keur door de leden om on­der­werpen te vragen. Veel ringen waren te­ge­lij­ker­­tijd leesgezelschappen.

 

Samenwerking


Bij de invoering van de nieuwe hervormde kerkorde van 1951 werd in ordinantie 2-8-1 bepaald: ‘In elkanders nabijheid gelegen ge­meenten of wijk­­­­­gemeenten in een classis zijn (...) samengevoegd tot een ring van gemeenten, met het oog op de samenwerking op daarvoor in aanmerking komende terreinen van het ker­ke­lijk leven, de­ze gemeenten betreffende (...)’ Duidelijk is, dat naburige gemeenten bepaalde taken gezamenlijk ter hand konden nemen. Dr. P. van den Heuvel noemt als voorbeelden de toerusting van ambtsdragers en het samen dra­­gen van diaconale projecten. Duidelijk is ook, dat de ring geen eigen ambtelijke vergadering kende: volgens artikel V-2 van de kerkorde waren alleen de kerkenraad, de classicale vergadering, de pro­vinciale kerkvergadering en de generale synode ambtelijke vergaderingen. Wel kwamen de predikanten, ambtsdragers, bijeen in het breed-ministerie. Dat werd gevormd door de predikanten en de ministeries uit een ring van gemeenten, aldus ordinantie 13-7-1. In het volgende artikel wordt het als ‘geestelijke werk­­­­­­­ge­­meenschap’ aangeduid. Het had volgens de oorspronkelijke versie van de kerkorde in­zon­­­­derheid tot taak ‘(...) de bezinning op de ver­kon­­di­ging des Woords, de onderlinge opbouw van het geestelijk leven zijner leden met het oog op het pastorale werk waarmede zij zijn be­last,­­ het overwegen van hetgeen kan strekken tot versterking van het geestelijk leven der aan de zorg van deze predikanten toevertrouwde gemeenten, het uitwisselen van de daaromtrent op­­­­­­gedane ervaringen, het bestuderen van theologische, sociale en andere voor het pastoraat van belang zijnde vraagstukken, het samenwerken op homiletisch terrein, en de waarneming van het dienstwerk in de vacatures in de ring.’ In 1991 werd er aan toegevoegd ‘het be­­­vorderen van de pastorale zorg voor zijn leden’.

 

Pastor loci


Volgens ordinantie 13-18-1 (nog steeds van de hervormde kerkorde van 1951) verrichtte het breed-ministerie de ambtelijke werkzaamheden bij een predikantsvacature.­ De consulent trad dan op als pastor loci:­­ hij fun­­­­geerde als de plaatselijke predikant en nam dan ook zijn belangrijkste taken over, met uit­zon­­de­­ring van het vervullen van de preek­­­beur­ten. Van den Heuvel vertelt: ‘In het oude gereformeerde kerk­recht is de consulent de ver­te­gen­­woor­diger van de classis bij de vacante gemeente. De classis draagt een aantal ver­ant­woor­de­­lijkheden ten aanzien van de gemeenten, in het bijzonder ten aan­zien van het be­roe­pings­werk. Aanvankelijk werden deze taken door de classicale ver­ga­de­ring behartigd, later door een of meer consulenten die door de classis waren aangewezen. De con­sulent is van oudsher de ex­po­­nent van de kerk in haar bredere verbanden.’


Volgens ordinantie 13-20-1 moest het breed-ministerie er ook voor zorgen dat bij een predikantsvacature­­­ in een gemeente met één predikantsplaats op elke zondag en op de eerste Kerstdag, ter plaat­­se en zo mogelijk ten tijde waarop deze diensten gewoonlijk plaatsvonden, één kerkdienst werd gehouden. In de andere leden van ordinantie 13-20 werden nadere bepalingen gegeven.


In de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland is de positie van de consulent anders dan in de hervormde kerkorde van 1951. Men kan stellen dat die ten opzichte van de bepalingen in het ‘Algemeen Reglement’ van 1816 en de hervormde kerkorde van 1951 ‘uit­gehold’ is. Daar komt nog iets bij. De kerkorde voor de Protestantse Kerk in Nederland kent geen regeling voor vacaturebeurten. De kerkenraad van een vacante gemeente moet zelf vervangende voorgangers zoeken. In dit opzicht moet, vind ik, gesproken worden van de te­loor­gang van een stuk solidariteit in de kerk.

 

De nieuwe ring


Terug naar de ring. Die is niet meer wat zij was. De ring bestaat nog wel, maar hij is iets anders geworden. Artikel 17 van ordinantie 4 van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland luidt sedert 1 mei 2018:

 

  1. De gemeenten worden door het breed moderamen van de classicale vergadering samengebracht in ringen. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan op verzoek van een aantal kerkenraden de betrokken gemeenten samenbrengen in een nieuwe ring.

  2. De ring – daarin samenwerkend met de voorzitter van het classicale college voor de visitatie – geeft gestalte aan de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor elkaar, onder meer door het stimuleren en zelf voeren van het kerkelijk gesprek en het op andere wijze bevorderen van de saamhorigheid van de gemeenten in het nakomen van haar taak en roeping. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan met het oog hierop een vergadering van ambtsdragers van kerkenraden in een ring bijeenroepen. Hij doet dit in elk geval indien minstens vijf (wijk)kerkenraden hierom verzoeken.

  3. De kerkenraden in een ring kunnen gezamenlijk besluiten tot het regelmatig houden van vergaderingen van ambtsdragers.

 

De werkgemeenschap


De ring is dus niet meer  wat hij was. Hij was ooit, tot 2004, een vergadering van predikanten, sinds 1 mei 2018 een verband van gemeenten. Voor de predikanten bestaat sinds 2004 een ander gremium. Dat is de werkgemeenschap. Artikel 18 van ordinantie 4 van de kerkorde bepaalt daarover.

 

  1. Het breed moderamen van de classicale vergadering stelt binnen elke ring een of meer werkgemeenschappen van predikanten in, waaraan alle betrokken predikanten deelnemen. Predikanten met bijzondere opdracht die werkzaam zijn in een groter gebied alsmede predikanten in algemene dienst nemen deel aan de werkzaamheden van de werkgemeenschap van het gebied waarin zij hun werkzaamheden in hoofdzaak uitoefenen, dan wel waarbinnen zij woonachtig zijn. Kerkelijk werkers die werkzaam zijn in een gemeente in het betrokken gebied, worden uitgenodigd om aan de werkzaamheden van de werkgemeenschap deel te nemen.

  2. De werkgemeenschap heeft in het bijzonder tot taak: - de onderlinge opbouw van het geestelijk leven van haar leden met het oog op het werk waarmee zij zijn belast; - het bevorderen van pastorale zorg voor haar leden; - de bezinning op de versterking van het geestelijk leven van de gemeenten en het uitwisselen van de daaromtrent opgedane ervaringen; - de gezamenlijke bestudering van themata die voor het werk van de predikant van belang zijn; - het bevorderen van de samenwerking van en de uitwisseling tussen gemeenten die deel uitmaken van dezelfde ring.

  3. De werkgemeenschap nodigt de classispredikant uit voor haar samenkomsten.

 

Ik spreek de hoop uit dat de ring, hoe anders ook dan hij in het verleden was, een ‘succes’ zal worden. Misschien is er iemand die daar een keer over spreekt in de geest van J. Heeringa E.Zn.: ‘Eene zoo schoone inrigting, alles o­­vertreffende, wat ik ooit van Classikale of Synodale Vergaderingen heb bijgewoond.’ Uit de tweede bepaling van artikel 18 wordt duidelijk dat de werkgemeenschap van predikanten (en kerkelijk werkers) daarin ook een verantwoordelijkheid heeft.

 

Dr. Jan Dirk Wassenaar

Foto: ringbijeenkomst in Ootmarsum