Midden in de winternacht…

 

Het is een bekend kerstlied: ‘Midden in de winternacht’. Het is van de hand van H.L. Prenen en verscheen in 1948 voor het eerst, onder de titel ‘Rondeau der herders’. Het heeft het Liedboek voor de kerken (1973) niet gehaald, wel Gezangen voor liturgie (1984) en de Evangelische Liedbundel (1999). En: Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk (2013). In de laatstgenoemde bundel is de pennenvrucht te vinden als nr. 486. Een ander kerst- en winterlied in het nieuwe liedboek is nr. 495, waarvan het eerste couplet luidt:

Toen midden in de wintertijd

geen vogel werd gehoord,

verlieten engelen zingende

de hoge hemelpoort.

Zij daalden langs de sterren neer.

Hun lied ging over God de Heer,

dat Hij mensen bemint, mensen bemint,

in excelsis gloria.

 

De genoemde liederen zijn niet de enige waarin een verband gelegd wordt tussen het kerstfeest en de winter. Ik noem ook nog ‘Er is een roos ontloken’, Lied 473 uit Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk. Daarin wordt over ‘wintergrond’ en ‘winterkou’ gesproken.


Vanzelfsprekend is de koppeling tussen het kerstfeest als het feest van de geboorte van Jezus en de winter niet. In de Bijbel is die niet te vinden. Hoe is het dan zo gekomen? Welnu: in het begin van de derde eeuw na Christus voerde een Romeinse keizer het feest van de Sol Invictus (= de onoverwinnelijke zon) in. De datum werd 25 december. In de vierde eeuw gingen de christenen op die dag niet het hemellichaam vereren, maar het feest van hùn Sol Invictus (vgl. Maleachi 4: 2 / 3: 20; Gezang 313: 1, Liedboek voor de kerken / nr. 967: 1, Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk). Onder het motto:

 

De zonne, voor wier stralen

het nachtlijk duister zwicht,

en die zal zegepralen,

is Christus, ’t eeuwig licht!

 

(Gezang 124: 4, Liedboek voor de kerken; nr. 444: 4, Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk) Zo is het gekomen!


Onze verre voorouders vierden jaarlijks hun midwinterfeest. Een restant daarvan is het midwinterhoornblazen. Al eeuwen lang wordt dat in het Nedersaksische gebied tussen de Elbe en de IJssel gedaan. Aanvankelijk gebruikte men daar ossenhoorns voor, later werden de hoorns van hout vervaardigd. Aan het einde van de Middeleeuwen waarschuwde men elkaar bij naderend onheil door middel van zulke hoorns, waartoe ze ook in de periode van de Tweede Wereldoorlog wel gediend hebben. De laatste tijd is er sprake van een duidelijke herleving van het midwinterhoornblazen. Naar de traditie mag dat vanaf de eerste advent tot het feest van Driekoningen, 6 januari, gedaan worden. Daarmee is het verband met de komst van het licht der wereld, Jezus Christus, duidelijk!


Het midwinterhoornblazen: ik vind het een mooie traditie en ik doe er graag aan mee. Aan de andere kant begrijp ik de kritische opmerking van Henk Vreekamp in zijn boek Het jaar van Vivaldi. Hemel en aarde in onze seizoenen: ‘(…) in het holst van onze Europese winter blijven we ook de wederkomst van het zonlicht bejubelen. Als altijd. Met Kerst zijn christenen gewoon weer even heiden.’ Vreekamp noemt in dat verband enkele voorbeelden van wat vandaag de dag ‘inculturatie’ wordt genoemd: de Heliand, een vroegmiddeleeuwse bewerking van het evangelie voor het Saksische volk, en de kerstvertelling ‘Kroamschudd’n in Mariaparochie’ van Herman Finkers.

 

Zojuist viel het begrip ‘inculturatie’. De bezinning met betrekking tot de wijze waarop het evangelie gestalte krijgt in een concrete culturele situatie wordt tegenwoordig wel als ‘contextuele theologie’ aangeduid. Een recent voorbeeld van die benadering is te vinden in het boek Op ús eigen wize. Sân ferhalen út it boek Hannelingen oer taal en kultuer van Hinne Wagenaar, de pionier van Nijkleaster in Jorwert. Hij laat zien hoe het evangelie op een authentieke wijze tot uitdrukking wordt gebracht in de context, in zijn geval de Friese. Maar dat is niet het enige. Het evangelie transformeert die context ook op profetische wijze. Er is dan sprake van een kritische bejegening. Ik geef twee voorbeelden van Wagenaar van contextuele Friese theologie door. Het eerste: de auteur van Op ús eigen wize vraagt aandacht voor het lied ‘De frede fan ’e greiden’ (‘De vrede van de weiden’). Het is meer dan een vertaling, namelijk een ‘ferfrysking’ van ‘The peace of the earth be with you’ uit Iona.


Het tweede voorbeeld: Wagenaar legt de symbolen op de Friese stola die hij bij zijn afscheid van Wurdum en omstreken kreeg, uit: ‘it pompeblêd’ (de Friese benaming voor het blad van de gele plomp, in de vorm van een hart gebruikt op de Friese vlag) brengt hij in verband met de liefde van God de Vader, ‘it Alvestèdekrúske’ met het kruis van God de Zoon, ‘de ljip’ (de kieviet) met God de Heilige Geest, waarbij hij uit een meditatie van O. Noordmans, die de kieviet ‘Gods vogel’ genoemd heeft, citeert. Persoonlijk mis ik in het tweede voorbeeld de kritische bejegening…


Om op Vreekamp terug te komen: die kritische bejegening is bij hem zeker te vinden als het om zijn visie op de achtergrond van het kerstfeest gaat. Hij laat weten dat Jezus ‘Ik ben als een licht in de wereld gekomen…’ (Joh. 12: 46) gezegd heeft. Dat heeft Hij gedaan nadat Hij met zijn Joodse volk het Loofhuttenfeest heeft gevierd. ‘Zó stelt Jezus zich voor: als vuurkolom in de woestijn. Op weg naar het beloofde land achter de horizon. Ineens zien we het woord van Jezus haarscherp voor ons. Wie mij – de vuurkolom in de woestijn – volgt, zal in de duisternis niet wandelen – we zijn dus onderweg – maar zal het licht van het leven hebben (Joh. 8: 12). Jezus, het licht der wereld? Dat is Kerst in de loofhut.’


Vervolgens stelt Vreekamp dat het best eens zou kunnen zijn dat Jezus tijdens het Loofhuttenfeest, omtrent september, geboren is. Ik laat zijn redenering voor wat die is. Ik geef nog wel zijn opmerking door dat het Loofhuttenfeest altijd al met de geboorte van Jezus verbonden was, in de kersttekst bij uitstek: ‘En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’ (Joh. 1: 14). Dan moet je wel letterlijk vertalen, zoals de Naardense Bijbel dat gedaan heeft: ‘Het spreken is vlees-en-bloed geworden / en heeft bij ons zijn tent opgeslagen.’ Vreekamp: ‘Taal van het Loofhuttenfeest, dit opslaan van de tent.’


Mij dunkt dat hiermee nieuw licht op het kerstfeest valt. Wij vieren niet de wederkomst van het zonlicht, wij vieren dat Jezus als een licht in de wereld gekomen is. Hij verlicht ons, op weg naar Gods toekomst!


Ik maak nog een kanttekening bij de visie van Vreekamp op de achtergrond van het kerstfeest. De auteur van Zwiigen bij volle maan, De tovenaar en de dominee en Als Freyja zich laat zien is wel verweten dat hij zich te veel aan het heidendom uitgeleverd heeft. Wat hij van de joodse traditie geleerd heeft, zou hij overboord gezet hebben. Die kritiek lijkt mij geheel onjuist. De visie van Vreekamp op het heidendom is veeleer ontwikkeld door zijn kennisneming van de joodse traditie. Ik denk dan ook dat hij moeite zou hebben met de opvatting van Wagenaar, op basis van diens lezing van Handelingen der apostelen, ‘dat Jeruzalem niet meer het centrum is.’ Wagenaar vervolgt: ‘Er groeit een verscheidenheid van nieuwe centra, talen en culturen. Dat heeft alles te maken met de vrijheid van de heidenen die christen geworden zijn.’ Dat moge zo zijn: de verbondenheid met Israël blijft onopgeefbaar, ook als het om het kerstfeest gaat.

 

Meer lezen?

  • Henk Vreekamp, Het jaar van Vivaldi. Hemelen aarde in onze seizoenen; Uitgeverij Kok, 2016; 224 p.; ISBN: 978-90-435-2588-6; prijs: € 19,99.
  • Hinne Wagenaar, Op ús eigen wize. Sân ferhalen út it boek Hannelingen oer taal en kultuer; Uitgeverij Bornmeer, 2015; 232 p., gebonden; ISBN: 978-90-5615-364-9; prijs: € 20,--.

   
Dr. J.D.Th. Wassenaar

Foto's:
Boven: Kroamschudd'n in Mariaparochie
Onder: Toga van Hinne Wagenaar
Voorpagina: Midwinterhoornblazer