Hoofdstuk 5: Pelgrimage 

 

Pelgrimage

 

Het besluit van de Assemblee van Wereldraad van Kerken in Busan (Zuid-Korea, 2013) om de jaren tot aan de volgende Assemblee (2021) te typeren als jaren van een ‘pelgrimage van gerechtigheid en vrede’, roept vragen op. Kan je aan de hand van het begrip ‘pelgrimage’ wel concreet over ‘gerechtigheid en vrede’ spreken? Loopt de pelgrim niet het risico uit een sociale structuur te stappen en dus wat wereldvreemd in het leven te staan? Laten we wat verder nadenken over wat zo’n pelgrimage zou kunnen zijn.

 

Mensen hebben verschillende motieven om een reis te beginnen. Als je ziek bent, kan je op reis gaan in de hoop genezing te vinden. Wie alleen maar nieuwsgierig is, gaat op pad om als toerist nieuwe ervaringen op te doen. Er vertrekken ook mensen die recht willen doen aan spirituele motieven: ze doen boete of zeggen God dank. Onder al deze bedoelingen en intenties gaat nog een andere gedachte schuil: een pelgrimsreis dient het leven in een dieper perspectief te plaatsen; er is het verlangen over waarheid na te denken, een behoefte om God te zoeken, om respect te betuigen aan het leven, inspiratie te krijgen, en tot bezinning te komen. Anselm Grün: ‘Pelgrimeren betekent de weg van ons verlangen gaan. Dat verlangen voert ons echter verder dan deze wereld. Het leert ons dat er iets in ons leeft dat deze wereld overstijgt’. De voetreis langs ’s Heren wegen impliceert een reis van de ziel langs indrukken en verwachtingen. Al gaande kom je jezelf niet alleen emotioneel tegen, er kunnen zich ook geestelijke vragen aandienen.  

 

De lijfelijke ervaring is daarbij belangrijk. Voor elke reiziger vertegenwoordigen de pijnlijke voeten, de gedwongen omwegen, de herbergen waar het krioelt van de vlooien en de blijken van gastvrijheid het wel en wee van het leven. Je komt anders terug dan je vertrekt. De bedevaartganger keert terug met een gelouterde ziel en een vernieuwde kijk op het dagelijkse leven. Paus Alexander III merkte in de twaalfde eeuw op over de pelgrims dat zij ‘in het zweet van hun wenkbrauwen en hun krachtsinspanningen op het pad, de toorn van het hemelse gerecht kunnen ontlopen en Gods zegen verdienen’. In meer alledaagse bewoordingen zegt Marcel Proust: ‘De echte ontdekkingsreis is geen speurtocht naar nieuwe landschappen maar het kijken met nieuwe ogen’.

 

De schrijfster Rosita Steenbeek heeft voor het blad Happinez een pelgrimage gemaakt langs orthodoxe kloosters in het noorden van Roemenië. Al wandelend maakte ze gebruik van de gastvrijheid van de monniken. Ze typeerde het als ‘een tocht terug naar de bron, naar een oerbestaan’. Ze vertelt van een kloosterbezoek: ‘Aan een van de tafels zitten (..) monniken te eten, allemaal in het zwart, het ronde zwarte hoofddeksel boven hun lange baard en paardenstaart. De maaltijd bestaat uit smakelijke soep, een groot zelfgebakken brood, kaas en stukjes ui die je er los bij eet nadat je ze met zout hebt bestrooid. Alles van eigen erf. Ook de wijn is door de monniken gemaakt. We eten, zoals de monniken, in stilte. Ik voel me geborgen in deze stille ruimte waar de beelden zoveel verhalen vertellen’. Daarna komt ze in de kerk: ‘Het is schemerig in de grote kerk. Maar vóór ons fonkelt en glanst de iconostase – de wand met iconen, die de altaarruimte afschermt – in goud en duizend kleuren. Rechts staan de mannen, links de vrouwen. Voorin de kerk zingen de monniken met diepe stem de gebeden en lezen de psalmen, in monotone melodie. Er zijn veel jonge mannen bij. Wat zou hen bewegen?’

Vervolgens gaat het over haarzelf: ‘Ik voel me opgenomen in een ernstig spel van schaduw en licht, gedragen door gebed. Het is of alle stemmen en zorgen in mijn hoofd worden verdrongen door de diepe melodie van het gezang, de geur van wierook, de overgave van al die biddende mensen, de glans van de iconen. Als iedereen knielt, kniel ik ook. Het is goed om de grond te voelen, merk ik’. Rosita Steenbeek sluit af met: ‘Een ware pelgrimage voert naar binnen, naar de diepere lagen onder alle ruis, en dat is wat ik ervaar. De tocht is louterend, inspirerend, troostend. Nu en dan de verbrokkeling de rug toekeren is heilzaam. Dan gebeurt in je innerlijk wat met een glas modderwater gebeurt dat je, na het flink geschud te hebben, neerzet en met rust laat. Ik zal niet toetreden tot het klooster, maar af en toe een periode als deze geeft de kracht en de balans om je te handhaven midden in het volle leven’.

 

Heiliging

 

De pelgrimage is een vertrouwd beeld voor het volk Israël. Met de bedevaarttocht brengt de gelovige het hele leven onder de aandacht en het beslag van God. De joden worden geacht driemaal per jaar op bedevaart te gaan. De bedevaart onttrekt het leven aan de waan van de dag. Door de onderbreking van het dagelijkse ritme toetst de bedevaartganger waar hij of zij gewoonlijk mee bezig is. Het komt tot bevestiging en herschikking. Daarmee is de reis dus niet de ontkenning van het dagelijkse leven, maar juist een bevestiging, een nauwkeurig op de rails zetten. De toetsing bepaalt of het dagelijkse leven echt zo is ingericht als het voor het aangezicht van God is bedoeld. De pelgrimage maakt het leven tot echt leven, doordat zij het leven heiligt.

 

Voor niet-religieuze mensen heeft de vakantie een beetje zo’n functie. De seculiere mens stopt net als de gelovige een tijdlang met werken. Hij of zij legt de agenda terzijde en neemt rust en distantie. ‘Zelfs voor hen in wie de spirituele vlam nauwelijks of niet brandt, bestaan wereldse uitlaatkleppen voor wat degenen die religieus zijn het pelgrimsinstinct noemen’, zegt een populaire uitgave. ‘Zo hebben enkele antropologen bijvoorbeeld opgemerkt dat themaparken als Disney World kunnen worden uitgelegd als quasireligieuze pelgrimsoorden: de ”pelgrims” reizen naar een wereld vol sensatie waar ze hun alledaagse zorgen even kunnen vergeten, ze beleven een gevoel van samenzijn met andere pelgrims, voeren verschillende “rituelen” uit door aan activiteiten deel te nemen, kopen souvenirs als “pelgrimsinsignes” ter herinnering aan hun ervaringen en nemen daarna weer deel aan de wereld buiten het park’.

 

In Israël zijn er drie dimensies om de heiliging uit te drukken:

 

a) Er is het offer. Dat is de heiliging van de materie. De mens geeft de eerstelingen van een oogst of het eerste jong van een dier terug aan God. Hij drukt daarmee uit dat het leven, de materie, diens eigendom.

 

b) Er is de sabbat. Dat is de heiliging van de tijd. De mens geeft de zevende dag terug aan God, als symbool dat mensen uit Gods rust leven en dat de tijd in Gods handen is.

 

c) Er is de pelgrimage. Dat is de heiliging van de ruimte. Het is een symbool dat het hele land, de hele aarde, van God is.

 

De pelgrimage vindt plaats in de ruimte. De heiliging van de ruimte sluit aan bij wat oecumene wil zijn. Het gaat om het heiligen van de hele bewoonde wereld. De bestemming, of dat nu Jeruzalem is of Rome, Constantinopel, of Mekka, kan niet als doel in zichzelf worden verstaan. Het verwijst altijd naar het geheel. Naar de uiteinden van de wereld.

 

De heiliging van de ruimte is niet te isoleren van de heiliging van de materie en de heiliging van de tijd. Je kunt de drie dimensies wel onderscheiden, maar niet scheiden. De reiziger neemt brood mee, water, een schelp als tastbare materie; ze kunnen vooraf gezegend worden. De reis vindt plaats op een bepaalde tijd en breekt als sabbatsperiode in in het hele bestaan. De joden koppelen de reis aan vaste momenten in de tijd: ze begeven zich naar het heiligdom, met pascha, met het feest van de ongezuurde broden en het wekenfeest. 

 

De evangelist Lucas verstaat het belang van de pelgrimage. Hij laat Jezus’ publieke optreden beginnen met een reis naar Jeruzalem, waarop Jezus zich laat zien als een ‘bar mitzwah’ (zoon der wet), die de Schriften onderzoekt (Lucas 2: 41-52). Hij sluit zijn evangelie af met opnieuw een reis naar Jeruzalem (Lucas 19 e.v.), waarbij het Pascha een eigen invulling krijgt met het lijden, sterven en de opstanding van Christus.

 

De reiziger is op een bepaalde manier misschien wel meer contextueel geworden dan iemand die thuis blijft. Hij is volstrekt afhankelijk van wat iedere dag aan goed en kwaad aanreikt. Hij kan niet terugvallen op bezit en veiligheid, zich niet laten voorstaan op status. Iedere pelgrim, rijk of arm, hooggeplaatst of bedelaar, is vermoeid als de avond nadert. Wie als voorbijganger op de deur van een gastverblijf klopt, staat in afhankelijkheid voor die deur. In onzekerheid: ‘word ik toegelaten of afgewezen?’ Die kwetsbaarheid onderstreept de nederigheid die officiële kerken en godsdiensten plegen te onderwijzen. De pelgrim is de mens in zijn menselijkheid en met een zijden draad verbonden aan de institutionele religie.  

 

Er is een evangelisch initiatief van ‘De vier musketiers’. Henk Stoorvogel en andere mensen achter dat initiatief organiseren survivals in bijvoorbeeld Schotland. Ze gaan op reis met een groep mannen. Die putten zich overdag uit in wandelen, bergbeklimmen, overleven. En wanneer ze, na alle inspanningen, bekaf zijn en neerzijgen bij iets wat een kampvuur kan worden, lezen ze een tekst, bijvoorbeeld psalm 42: ‘Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar u, o God’. Door de ervaringen van de dag krijgt de psalm een speciale betekenis. De beeldtaal wordt doorleefde taal.

 

De Bijbel staat vol voorbeelden van mensen en groepen die pelgrimeren. Ze weigeren om zich over te geven aan overdaad en luxe. Ze houden elementen vast van de woestijnervaring van Israël (waarover wij in hoofdstuk 1 en 2 al spraken). Jeremia noemt de Rechabieten. En de teksten die in de buurt van de Jordaan zijn gevonden wijzen op de Essenen. Je kan ook denken aan mensen als Elia en Johannes de Doper. Voor deze pelgrims en heremieten wordt de woestijn weer de bakermat van het geweten, zoals de wildernis dat ooit was voor het hele volk Israël.

 

Het beeld van de pelgrimage is bijzonder geschikt om kerkelijke discussies over samenwerking te onderbouwen. Samenwerking vraagt om een houding van inschikkelijkheid en solidariteit. Dat is precies het uitgangspunt van een pelgrimsreis. Wie gaat trekken kan niet anders dan een lichte bepakking meenemen. Een pakkende titel van een boek over bedevaartsgang luidt dan ook ‘Ik ga op reis en laat achter’. Wie al te veel meesjouwt, krijgt het onderweg zwaar te verduren. Je helpt elkaar voort onderweg en weet dat nu eens de één dan weer de ander hulp nodig heeft. Pelgrimeren vraagt om solidariteit. De maagden die voorraad olie hebben meegenomen, delen met de maagden die olie missen, omdat er even geen sprake is van een bruiloftsfeest maar van overleven (Matteüs 25).

 

Pelgrimage geeft – die conclusie kan je trekken – verdieping aan het leven. De bedevaartstocht voorkomt burgerlijkheid en vastroesten in oude gewoontes en opvattingen. Een christen moet nu eenmaal niet te veel ‘arrivé’ worden.

 

De liederenbundel van Israël kent een cluster van pelgrimsliederen, psalm 120 tot 134. Ze zijn bedoeld om op reis te zingen. Soms heeft de tekst iets mantra-achtigs: het doet denken aan de terugkerende refreinen en makkelijk te herkennen melodieën van Iona en Taizé. Je hebt onderweg nu eenmaal geen bladmuziek bij de hand, maar neuriet op het tempo van je voeten. Het heiligingskarakter komt in die psalmen naar voren in het telkens herhaalde: Halleluja (prijst de Heer). De reiziger zingt zich als het ware in de goede stemming. De tekst ‘ontaardt’ in jubel en lofprijzing.

 

Programma tot 2021

 

Zoals gezegd, de Wereldraad van Kerken heeft ‘de pelgrimage van gerechtigheid en vrede’ tijdens de assemblee in Busan gekozen als thema voor de komende jaren. Men besefte dat het begrip ietwat abstract is. Sharon Watkins, voorzitter van de programmacommissie, sprak over een concept ‘op 75.000 mijl hoogte’, oftewel een visie met een hoog abstractiegehalte. Dat kan ook niet anders, legde ze uit, want de veronderstelling is dat alle culturen en kerken er mee verder moeten kunnen werken. Het gaat om een 'holistisch model', waarin diverse waarnemingen een plek kunnen krijgen.

Het begrip 'pelgrimage' is vergelijkbaar met wat twintig jaar geleden het begrip 'conciliair proces' was: beide vervullen een paraplufunctie. Daarbij heeft het woord 'conciliair' een kerkelijke connotatie, waar het begrip 'pelgrimage' meer Bijbelse connotaties oproept. Een concilie richt zich op onderlinge afspraken en structuur. Een pelgrimage heeft te maken met toewijding en spiritualiteit.  

 

Olav Fykse Tveit, secretaris-generaal van de Wereldraad, heeft het begrip  geïntroduceerd als typering voor het werk tot de elfde assemblee van de Wereldraad in 2021. De programmacommissie van de Wereldraad werkte het uit en schreef: 'Onafhankelijk van onze confessie of denominatie is ons begrip als christenen dat het leven een pelgrimage is, geleid naar een beloofd doel door en met God. Een pelgrimage drukt onze geworteldheid uit in het christelijk geloof'. Je kunt de vraag stellen of het begrip ‘geworteldheid’ ('rootedness') goed is gekozen, een pelgrimstocht maakt immers personen los van hun wortels. Het bepaalt je bij het besef dat de aarde van God is en dat we allemaal passanten zijn. De programmacommissie legt een link naar de Bijbel: 'God gaat voor ons uit, en stelt zich garant voor onze collectieve, veilige passage, zoals het volk van God werd geleid door “de wolkkolom en de vuurkolom” (Exodus 13:21)’. En vervolgens gaat het over het Nieuwe Testament: 'We reizen naar dezelfde bestemming als een verenigd, divers volk van God (Hebreeën 13,13), gesterkt door het gebed van Jezus dat we één mogen zijn opdat de wereld gelove (Johannes 17:21)'. 'Als medepelgrims reizen we samen, elkaar kennend en elkaars kwetsbaarheid beschermend, elkaar gastvrijheid verlenend en genade, en luisterend naar elkaar, bereid om risico's te nemen en we besluiten samen welke nieuwe terreinen we binnentrekken'. De Wereldraad geeft de boodschap van de tiende assemblee uiteindelijk de titel: ‘Doe mee met de pelgrimage van gerechtigheid en vrede’.

 

Het grootste gevaar voor kerken die de uitnodiging oppakken, lijkt me te zijn, dat de pelgrimage onschuldig wordt ingevuld. De ervaringen van Israël in de woestijn liegen er niet om. Het leerde er andermaal (na de slavernij in Egypte) wat pijn is en wat verlangen impliceert. Het is daar in de wildernis dat de joden zich bij tijden door God verlaten voelen en krijsend hun verdriet onder woorden brengen. Het risico van een hedendaagse pelgrimage is dat er niet meer in het stof wordt gebeten. Dat er geen dorst wordt geleden. Dat geloof wordt ingeruild voor salon-kerkelijkheid. Nu is dat niet de bedoeling van de Wereldraad. De bestaande programma's van gerechtigheid en vrede maken deel uit van de inhoud die de pelgrimage wil zijn. En het serieus nemen van die thema’s zal vroeg of laat een prijs vragen, de onschuld voorbij.

 

De joden drukken het provisorische leven uit met het leven in een loofhut. Joodse families maken jaarlijks een dergelijk onderkomen in hun tuin of op hun balkon. De loofhut is eenvoudig gemaakt. Door het dak zie je de lucht, de sterren. Het herinnert hen aan de afhankelijkheid van de Schepper. Ze herinneren zich tijdens het feest de periode dat ze van pleisterplaats naar pleisterplaats trokken na de uittocht uit Egypte.

 

Kernbegrippen

 

Het is opvallend dat nagenoeg alle analyses van de kerken teruggrijpen op twee, drie basisconcepten. Je kunt het bijvoorbeeld aflezen aan het werk van Harry de Lange. Greetje Witte vat in een dissertatie het denken van De Lange samen met de woorden ‘gerechtigheid’, ‘participatie’ en ‘duurzaamheid’. Witte laat zien dat de val van de muur en de afschaffing van de apartheid veel zaken hebben veranderd, maar dat die begrippen zijn gebleven, hoogstens complexer zijn geworden door de globalisering.

 

De Wereldraad is daarvan doordrongen: de afwegingen om uiteindelijk dezelfde thema’s te hanteren waarmee men al jaren het werk focus geeft, maken duidelijk dat het engagement consistent is. De Wereldraad blijft met de begrippen ‘gerechtigheid en vrede’ cirkelen om de grote knelpunten in de samenleving. Die begrippen vullen elkaar aan en liggen in elkaars verlengde. 


‘Gerechtigheid’ komt voorop. Het gaat om de erkenning dat iedere tweedeling uit de boze is. Dat er geen sprake kan zijn van uitsluiting. Een menselijke benadering is altijd belangrijker dan geld verdienen. Het kan bij voorbeeld niet zo zijn – werd in een werkgroep tijdens assemblee in Busan gezegd – dat een medicijn 6000 euro kost, terwijl de productiekosten onder de 60 euro liggen, puur omdat iemand een patent heeft veilig gesteld. Dat is geld verdienen over de rug van kwetsbare mensen. De Amerikaanse theoloog Kinnamin zei daarom tijdens een spreekbeurt op de madang (de markt van mogelijkheden tijdens de assemblee), dat christenen als pelgrims niet alleen de compassie van het evangelie delen, maar ook de kritiek op de hebzucht. Of zoals Gandhi het verwoordde: ‘Er is genoeg voor ieders behoefte, maar is te weinig voor ieders hebzucht’.

 

Het begrip ‘vrede’ is nauw verbonden met ‘gerechtigheid’. In de Europese context lijkt de actualiteit wat op de achtergrond geraakt, maar wereldwijd zijn vredesvragen aan de orde van de dag. Wapenwedloop, wapeninnovaties, mega-investeringen kosten nog altijd onverantwoord veel. De vredeskerken hebben dit thema dan ook onverkort op de agenda gehouden. Quakers en Doopsgezinden vragen bij voorbeeld om het inwisselen van militairen in conflicthaarden voor burgers die als peacekeeper kunnen worden ingezet. Bij deze visie past het verlangen van deze kerken om oorlog illegitiem te verklaren. Ze maken duidelijk dat je als mensen je gelijk nooit kunt binnenhalen door je woorden kracht bij te zetten met geweld. 

De thematiek van de vrede heeft meer nog dan in het verleden een interreligieuze component gekregen. Er zijn militaire junta’s en terroristen die in hun oorlogsstrategie religieuze argumenten verzinnen om hun eigen belang te onderbouwen. Door de globalisering kunnen religies daardoor makkelijker tegen elkaar worden uitgespeeld. Religies moeten steeds opnieuw duidelijk maken, dat politieke machthebbers de neiging hebben religieuze teksten uit hun context te rukken en voorbij gaan aan de meer spirituele betekenis die de meeste religieuze teksten hebben. 

 

Het gaat in dezen ook om het verstaan van het kairosmoment. We staan aan de vooravond van een globalisering van normen, waarden en ontmoetingen. Mensen ontdekken hun identiteit niet langer aan zuilgenoten of landgenoten, maar aan een virtueel beeld dat zich globaal ontwikkelt, in samenhang met de klassieke waarden van thuis. Die bipolariteit van virtueel referentiekader en eigen context vraagt om begeleiding, sturing en regievoering. 

Conciliair proces

 

Op initiatief van de Wereldraad hebben de kerken al eerder de waarden van vrede en gerechtigheid prominent op de agenda gezet. De Raad van Kerken heeft in 1988 een bezinning gelanceerd onder de noemer ‘conciliair proces voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping’.

 

Een stuurgroep Conciliair proces bracht eind jaren tachtig een geloofsbrief uit, waarin kerken werden uitgenodigd om lokale, regionale en nationale  bijeenkomsten te beleggen om daarmee een conciliair proces te starten, uitlopend op een internationale ontmoeting. Onder conciliariteit, zo legde de stuurgroep uit, wordt verstaan dat alle geledingen van de kerk kunnen meedoen met gebed en beraadslagingen. Er werd gekozen voor drie begrippen: gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping. ‘Met deze woorden wordt Gods wil met de wereld samengevat. Het zijn woorden van hoop. Ze houden zowel een belofte in als een opdracht’.

 

‘Gerechtigheid’, zo lezen we in de geloofsbrief, ‘is het woord voor Gods houding tegenover de mensen en de door hem bedoelde verhoudingen in de samenleving. Bij de gerechtigheid gaat het om handelen dat gemeenschap sticht en bevordert en dat recht doet aan ieder mens, met name aan de machtelozen en de rechtelozen’.

 

‘Vrede is de naam voor een situatie waarin God en mens met elkaar verzoend zijn, de gemeenschap tussen mensen hersteld is en de schepping zich onbedreigd kan ontplooien. Vrede wordt de vrucht van gerechtigheid genoemd’.

 

‘Bij heelheid van de schepping gaat het om een eerbiedige en zorgvuldige omgang met het door God geschapene. Mens en natuur leven in een samenhang en in een wederzijdse afhankelijkheid, waarbij de mens geen bezitter is, maar behoeder’.

 

Er is samenhang tussen de drie begrippen. Die wordt geïllustreerd met psalm 85: ‘Voor wie hem eren is zijn hulp nabij: zijn glorie komt wonen in ons land, trouw en waarheid omhelzen elkaar, recht en vrede begroeten elkaar met een kus, uit de aarde bloeit de waarheid op, het recht ziet uit de hemel toe’. De verbanden en samenhangen zijn meer dan alleen oorzakelijk. Ze hebben boven alles te maken met de gezindheid van de mensen zelf.

 

Zo brengt de stuurgroep uit 1988 het proces vanuit een internationaal initiatief terug op plaatselijk niveau. Er is toen een kerkelijke route gelopen. Het is een uitdaging om in de jaren  2014-2021 een route te lopen met een focus, aanvullend op het conciliair proces. Mogelijk dat het vooral een pelgrimage kan zijn die inzet bij jonge mensen en bij de verder gegroeide globalisering. De sociale media kunnen een rol spelen. En wellicht nog het belangrijkste: de begrippen zouden dichter bij de mensen gebracht kunnen worden. 

 

Het conciliair proces is in 1990 en 1992 uitvoerig onderzocht. Uit de evaluaties blijkt dat in 1990 zo’n 72 procent van de gemeenten en parochies participeerden. De betrokkenheid was in 1992 teruggelopen naar 46 procent. De meeste parochies en gemeenten deden mee omdat er vanuit de landelijke organen, waaronder de eigen kerkleiding, op was aangedrongen. Men maakte veelal gebruik van een landelijke toerustingmap en had vooral behoefte aan handelingsperspectieven. Zo’n 35 procent gaf aan dat de onderlinge samenwerking van kerken was verbeterd door het conciliair proces. Vooral het thema ‘heelheid van de schepping’ won aan populariteit. Een van de grootste problemen vormde de moeite om de thema’s aansluiting te doen vinden bij de breedte van de parochie en gemeente. De teruggang tussen 1990 en 1992 werd dan ook toegeschreven aan het gebrek aan interesse bij de kerkleden en aan de drukte die men ervoer bij het uitwerken van andere thema’s.

 

Bezieling

 

De evaluatie van het conciliair proces maakt duidelijk dat de daarbij gehanteerde begrippen voor sommigen wat abstract zijn gebleven. Het is een uitdaging aan te sluiten bij de belangstelling van gewone mensen. Daarmee wordt de vraagstelling voor de komende jaren: hoe kunnen we die centrale woorden ‘gerechtigheid’ en ‘vrede’ bereikbaar maken voor mensen? Kunnen we de ‘maggi-blokjes’, zoals de concepten van de Wereldraad wel zijn genoemd, gedoseerd aanbieden voor pelgrims die een dagreis vooruit kijken? Het gaat om een vertaalslag naar de menselijke maat; om het zoeken naar spirituele woorden, in het verlengde van de vaak wat politiek ingevulde begrippen.

 

Je komt soms mensen met spiritualiteit en charisma tegen op sleutelposities in het publieke en economische leven. Zij hebben een gave en een timing die anderen missen. Waarom spreekt Marten Luther King tot de verbeelding en komen andere sprekers niet boven het publieke maaiveld uit? Waarom weet Nelson Mandela wereldwijd mensen te raken en hebben andere mensen die zich tegen apartheid verzetten weinig publieke bekendheid gekregen? Waarom lukte het Albert Heijn – om een andere sector als voorbeeld te nemen - een heel imperium op te bouwen, terwijl andere ondernemers faalden? Wat deed Apple om succesvol de digitale markt te veroveren – wat anderen niet lukte?

 

Het geheim van deze profeten en captains of industry heeft te maken met wat de Amerikaan Simon Sinek ‘de gouden cirkels’ noemt. Hij tekent, als hij tijdens een seminar zijn ideeën moet uitleggen, drie concentrische cirkels. De buitenste is die van het ‘wat’. De tweede cirkel is die van het ‘hoe’. De binnenste cirkel is die van het ‘waarom’. Sinek stelt vast dat bijna iedereen wel een antwoord heeft op het ‘wat’. ‘Wat doe ik nu?’. Ik spreek. Ik typ. Ik loop naar de toiletten. Lastiger wordt de vraag naar het ‘hoe’. ‘Hoe spreek ik?’ ‘Door mijn tong te gebruiken, mijn mondholte’. En de meest pittige vraag is die naar het ‘waarom’. ‘Waarom spreek ik?’ ‘Ik wil een boodschap overbrengen?’ ‘Iets heeft me getroffen’. Dat soort gedachten horen thuis in de binnenste cirkel.

 

Veel bedrijven en mensen werken van buiten naar binnen. Ze zijn geconcentreerd op het ‘wat’. Allerlei computerbedrijven maken een app en ze zeggen: ‘Koop mijn app’. Ze zijn bezig met de buitenste cirkel. Omdat ze daarmee bezig zijn moeten ze ook iets zeggen over het ‘hoe’ en kunnen niet om het ‘waarom’ heen. Het geheim van de mensen die inspireren, het geheim van Steve Jobs, is dat hij geen app verkoopt. Dat staat althans niet voorop. Voorop staat bij Apple, Jobs’ bedrijf, iets als: ‘In alles wat we doen geloven we in verschillende denkmogelijkheden, die ons uitdagen als mensen’. Apple is bezig met het ‘waarom’. En van daar uit komt er een hoe: we maken mooie en gebruiksvriendelijke producten. En uiteindelijk volgt nog het ‘wat’. ‘Oh ja, hier is het, wil je het ook graag hebben? Je kan het wel kopen’. Het geheim van succesvolle bedrijven en succesvolle mensen is dat ze niet van buiten naar binnen werken, maar van binnen naar buiten, zegt Sinek.

 

De benadering van Sinek, die puur bedrijfsmatig is, komt verrassend overeen met de interesse die mensen vanuit een religie aan de dag leggen. Mensen met religieuze affiniteit hebben ook interesse in de waarom-vraag. Zij oriënteren zich op de bronnen van leven. Dat is lang niet altijd een verstandelijk weten. Het komt vaak aan op het spirituele weten. Dan heb je net zoveel aan intuïtie en verwondering als aan rationeel weten en cognitieve analyses; al hoef je het één natuurlijk niet helemaal uit te spelen tegen het andere.  

 

Lucas vertelt het verhaal over Jezus, die in zijn geboortestad Nazareth komt en er een toespraak houdt. Het gaat – zoals vaak bij hem – over zijn favoriete bijbelboek Jesaja. Hij zoekt net zolang tot hij een stukje vindt over het jubeljaar. ‘De Geest van de Heer rust op mij om (…) aan blinden het herstel van zicht te geven’. De mensen gaan er voor klaar zitten. Nu gaat het gebeuren. Jezus zegt dan: ‘In de tijd van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden lang gesloten bleef en er in het land een grote hongersnood uitbrak, waren er veel weduwen in Israël. Toch werd Elia niet naar een van hen gezonden, maar naar een weduwe in Sarepta bij Sidon’ (Lucas 4,26). De bezoekers in de synagoge beleven die uitleg als frustrerend. De mensen in Nazareth denken in de gouden cirkel van buiten naar binnen. Ze denken vanuit het ‘wat’, ze hadden wel een wonder willen zien. Jezus draait het om.

 

De Bijbel heeft een eigen woord om het ‘waarom’ naar voren te halen, het woord ‘ziel’. De ziel is de grond van het leven, het diepste geheim. De Bijbel gebruikt het woord ruim 350 keer. Je komt het tegen in Deuteronomium 12, 23 : ‘Het bloed is de ziel’. Het gaat daar over het hart van de offerdienst. Waarom smeren joden bloed van geofferde dieren aan de hoornen van het altaar? Waarom sprenkelt Aäron bloed in het heilige der heiligen? Waarom spreekt Paulus steeds weer over de kracht van het bloed van Christus? Het heeft te maken met de ziel die in het bloed huist, het wijst op het diepste geheim van het leven, dat God toebehoort. Priesters sprenkelen bloed op een plengaltaar voor God, als symbool dat het leven ten diepste aan God behoort.

 

Niet alleen mensen hebben een ziel, maar ook groepen mensen en bedrijven. In Numeri 21, 4 staat: ‘Toen trokken zij (de joden) van de berg Hor in de richting van de Schelfzee. Ze moesten namelijk om het land van Edom heen trekken, maar onderweg kon de ziel van het volk het niet langer verdragen’. Het volk heeft evenzeer een diepste identiteit. De kracht van een groep is meer dan een optelsom van mensen. Het groepsproces kan mensen boven zichzelf uit laten stijgen – en helaas ook verleiden tot duivelse toeren. Die groepswerking heeft te maken met wat je de ziel van een groep kunt noemen.

 

Bedrijven in een geseculariseerd land als Nederland plegen niet over hun ‘ziel’. Zij spreken liever over ‘bedrijfs-’ of ‘organisatiecultuur’. Sytse Douma definieert ‘bedrijfscultuur’ als: ‘gedeelde normen en waarden, gedeelde veronderstellingen’. Zo’n cultuur is maar ten dele maakbaar. Douma: ‘De kern van de cultuur is ontastbaar en ligt verborgen in de psyche van de mensen die deel uitmaken van de groep. Daarnaast komt de cultuur tot uitdrukking in waarneembaar gedrag, bijvoorbeeld in de wijze waarop mensen met elkaar omgaan en in hun wijze van kleden en spreken en in objecten als kunstwerken en gebouwen’. Het is de kunst van een vaardig manager om vanuit het hart, de gedeelde normen en waarden, het personeel te motiveren. Dat geldt eigenlijk altijd. Of je nu praat over bedrijven, over onderwijs of over een omroeporganisatie. De Rabobank is groot geworden doordat hij zich als ‘boerenleenbank’ dicht bij de klanten wist te positioneren en zich identificeerde met inhoudelijke vragen.

 

Hoe ontstaat een organisatiecultuur? Douma noemt twee processen. Een eerste is die van de beïnvloeding van collegae onder elkaar. Ben je in staat om elkaar aan te spreken op je motivatie, je bezieling? Het idee dat je 32 uur werkt en dan zo snel mogelijk weer naar huis moet gaan, maakt zichtbaar dat je als werknemer weinig gevoel hebt bij datgene wat je maakt of doet in het bedrijf. Dat mag men overigens de werknemers niet kwalijk nemen. Men moet het ook op het conto schrijven van managers, die worden ingehuurd om de ziel zichtbaar te maken en te ontwikkelen. 

 

Douma noemt nog een tweede element die de bedrijfscultuur beïnvloedt: de selectie bij de poort, het aannamebeleid. Het is van belang dat jonge mensen betrokken raken op een bedrijf. Als je jonge mensen binnenhaalt en bij voorbaat zegt dat ze een tijdelijke aanstelling krijgen, kan je niet verwachten dat de nieuwe collegae in het bedrijf gaan investeren. Als je wilt investeren in de ziel van je bedrijf, begin dan met investeren in de ziel van mensen, op het moment dat ze je bedrijf binnenkomen. Bied hun blijvende perspectieven.

 

Zou het – als we spreken over grote thema’s als ‘gerechtigheid’ en ‘vrede’ en daarbij denken aan politieke en sociale vragen – zinvol zijn de spirituele vraag naar de bezieling van mensen aan de orde te stellen? Veel mensen zullen aanspreekbaar zijn op de vraag: waar ligt jouw bezieling? Kan je je bezieling kwijt in je werk en in onderlinge relaties? Door dat soort vragen aan de orde te stellen, kan het gaan over de mogelijkheden die mensen hebben in hun eigen omgeving om de waarden van de pelgrim in te brengen. Vanzelfsprekend mag ook de vraag aan de orde komen hoe die bezieling zich verhoudt tot de grote vragen van gerechtigheid en vrede. Er kan op die manier een wisselwerking ontstaan tussen eigen spiritualiteit enerzijds en de grote maatschappelijke vragen anderzijds. De menselijke maat is dan de desem die globaal doorwerkt.


Dienstbaarheid

 

Bezieling is een begrip aangaande iets in mensen zelf. Daarnaast is het wenselijk een woord te vinden waarmee relaties onderling in beeld komen, een begrip dat aanduidt hoe mensen zich tot elkaar verhouden. We denken dan bijvoorbeeld aan ‘dienen’, en waar de verhoudingen verstoord zijn, aan een begrip als ‘verzoenen’.  

 

De bijbel kent een paar voorbeelden van mensen die zich met elkaar verzoenen. Laten we er één uitlichten, dat van Jakob en Esau (Genesis 32 en 33). Jakob keert terug uit zijn ballingschap en moet zijn broer onder ogen komen die hij eerder belazerd heeft. Hij realiseert zich dat de reünie niet vanzelfsprekend goed zal verlopen. Vandaar dat hij eerst geschenken stuurt naar Esau om zijn genegenheid te kopen. Als hij Esau onder ogen komt, legt hij uit wie zijn kinderen zijn: ‘Dat zijn de kinderen die God uw dienaar in zijn genade geschonken heeft’ (33: 5). Jakob stelt zich op als een dienaar. Het begrip ‘dienaar’ tekent de beschikbaarheid van Jakob in de relatie. Jakob geeft aan dienstbaar te willen zijn.

 

Het begrip ‘dienstbaar’ staat tegenover ‘macht’. Er is vanaf het begin in de Bijbel achterdocht als mensen macht naar zich toe halen. Macht corrumpeert. Samuël waarschuwt voor het koningschap. ‘De koning die over u regeren zal, zal uw zonen voor zich inzetten bij zijn wagens en zijn ruiterij, en hen voor zijn wagen uit laten lopen. (…) Zij zullen zijn akker moeten ploegen, zijn oogst binnenhalen en zijn strijdwagens en zijn wagentuig maken. Uw dochters zal hij nemen als zalfbereidsters, kooksters en baksters….’ (1 Sam. 8: 11 e.v.). Niet de koning is dienstbaar aan het volk, het is omgekeerd: het volk wordt dienstbaar gemaakt aan de koning. De regels van de wet zijn in Israël bedoeld als indamming van die macht. Maar macht heeft de neiging de regels omgekeerd te gebruiken: als het veiligstellen van de eigen belangen van de machthebber.

 

Jezus gaat in het Nieuwe Testament verder in op de betekenis van de dienstbaarheid. Hij geeft een aanscherping, je mag ook zeggen: een verinnerlijking. ‘U hebt gehoord dat er gezegd is: “U moet uw naaste liefhebben en uw vijand mag u haten”. Maar ik zeg u: “Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en vervolgen”’ (Matteüs 5: 43-44). Jezus handhaaft het belang van de dienstbaarheid, maar hij bouwt de reikwijdte uit. De omgangsvormen krijgen een ruimere toepassing. Hij geeft dat weer in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

 

Als er een rechtsgeleerde is die bij Jezus komt en zichzelf wil rechtvaardigen, vertelt Jezus de gelijkenis van een man die tussen Jericho en Jeruzalem wordt overvallen. Hij ligt kwetsbaar aan de kant van de weg. De priester en de leviet, de gewijde mensen, lopen hem voorbij. Ze kunnen niet anders: contact met bloed, de bron van leven, zou hen onrein maken, ongeschikt voor de zuivere eredienst. En dan is er die Samaritaan, toch al niet welkom in de tempel in Jeruzalem. Hij heeft geen status op te houden, geen kans om in de tempel te komen. Hij heeft niets te verliezen en helpt de gewonde man. Jezus vat het samen met: ‘Wie is de naaste van de gewonde man geworden?’ Dat is tegelijk de pointe van de vertelling. Het is zaak naaste te worden van elkaar. Oog te krijgen voor de ondergeschoven mensen. Je dienstbaar te maken. Je netwerk van betrokkenheid op elkaar uit te breiden, ook als je er ogenschijnlijk zelf geen belang bij hebt.

 

Gijsbertsen noemt dat ‘andersom denken’. Hij legt uit dat Jezus anders met het begrip macht omgaat dan mensen vaak doen. ‘Jezus vindt eigenlijk de piramide van ons wat slapjes. Het mag op de keper beschouwd, nauwelijks macht heten wanneer je aan de top zit. Je zetelt dan immers boven al die anderen, je “zit” op hen, zij dragen jou, je bent hun (betaalde) heerser, en daarmee uit. Nee, dit is wat hij doet. Hij zet die hele piramide op z’n kop! Zodat degene die aan de top zat, onderaan zit; al die anderen rusten op zijn schouders! Dat is macht! Dat kost kracht! Al die anderen dragen. En dit is wat hij gedaan heeft: Hij, die het meeste talent had van allen. Hij werd die aller onderste steen van heel de piramide! Hij heeft ons allen gedragen’.

 

Daar waar mensen zich dienstbaar opstellen, ontstaat kerk in spirituele zin: een gemeenschap waar bezieling komt en God impliciet aanwezig is. Oepke Noordmans speelt met die gedachte als hij in een meditatie nadenkt over de bede van het Onze Vader: ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’ (Mat. 6,12). Hij legt uit dat de schuldvergeving een wondere, verborgen eenheid aanreikt. Want God vergeeft schuld op het moment dat wij zelf onze schuldenaren vergeven. Als wij anderen niet vergeven, kan God ons niet vergeven. Als wij anderen de maatschappelijke of kerkelijke maat nemen, diskwalificeren we onszelf als kerk. Maar als wij anderen vergeven, ontvangen we vergeving, en de ander zal ook weer geneigd zijn vergevingsgezind in het leven te staan. ‘Nooit komt de Geest op één plaats, in één hart alleen’, concludeert Noordmans. ‘Altijd staat Hij als een gevorkte bliksem en slaat tegelijk in meer dan één hart in’. Waar mensen vergeven ontstaat de kerk, concludeert hij. Inclusiviteit staat voorop bij het kerkbegrip.

 

Plaatselijk

 

De pelgrimage voltrekt zich plaatselijk. De evaluatie van het conciliair proces leert dat de vraag naar handelingsperspectieven van belang is. Daar is de laatste jaren al veel over geschreven. Daarbij lijkt het accent te zijn verschoven van diaconale presentie naar missionaire presentie.

 

De Raad van Kerken heeft in 2007 een handreiking uitgebracht ‘Over een andere boeg’. Daarin komen nieuwe missionaire vormen van kerkzijn voor. De beraadgroep Missionaire presentie beschrijft vijftien vindplaatsen van hoop, variërend van de doopsgezinde kerk in Wageningen, waar de kerkzaal anders, minder preekstoelgericht is ingericht, tot de Schotse Internationale Kerk in Rotterdam, waar men vooral gastvrij wil zijn voor de diverse culturele tradities. De schrijvers herleiden deze vijftien voorbeelden tot enkele basisconcepten: een kerk moet profiel hebben, moet veelkleurigheid van diensten bieden, moet de handen uit de mouwen steken, omgaan met een weerbarstige realiteit, moet inspirerend leiderschap bieden, gastvrij zijn, lokale belangstelling koppelen aan mondiale openheid, en ruimte laten voor toevalligheden. Er volgen aanbevelingen, die suggereren dat men het succes kan organiseren.

 

De Protestantse Kerk in Nederland focust op zogenaamde pioniersplekken, waarin het missionaire element uitgangspunt is. Het begrip ‘missionair’ is in de praktijk vaak gekoppeld aan de bestaande diaconale activiteiten, zoals het bieden van een inloopspreekuur, schuldhulpverlening, voedselbanken, maaltijdprojecten, open tafels, eetgroepen, vrijwilligerswerk voor de Stichting Present, buurtkoffie en verjaardagsmiddagen. ‘Ik stel geen voorwaarden en probeer geen oordeel te vellen’, zegt één van de pioniers, Fred Omvlee, in een toelichting op een digitale pioniersplek. Henk de Roest merkte in een diesrede op, dat veel van de missionaire activiteiten in feite sterk diaconaal gekleurd zijn. ‘Er blijkt in mainstream wijkgemeenten openheid voor het woord missionair mits het door een koppelteken wordt verbonden met “diaconaal”’.

 

Dat lijken prima handelingsperspectieven te zijn van wat een pelgrimage beoogt. Maar is het voldoende en is dat ook werkelijk wat een pelgrimage in wezen is? Een onderdeel van een pelgrimage is toch, dat je opgaat in de omgeving en jezelf verliest in je omgeving? Een pelgrimage zoekt naar spirituele vernieuwing en dat gaat vooraf aan de handelingsperspectieven. Onder de vernieuwing van handelen schuilt een vernieuwing van denken, het impliceert een postverzuild oecumenisch denken. De Roest signaleert, dat dit een onderdeel is dat bij het pionieren met de kerk ontbreekt. Je loopt het risico dat missionaire activiteiten bestaan uit het combineren van eigen invallen met het klassieke instrumentarium van de kerken, gekoppeld aan vernieuwd, soms wat Angelsaksisch taalgebruik. Van contextualisering, in de zin van: onderzoek onder doelgroepen en op basis daarvan vormgeven aan wat mensen bezielt, is dan nog te weinig sprake. ‘Missionaire activiteiten zijn in de meeste gemeenten strooigoed’, zegt De Roest.

 

Als je iets nieuws begint, bijvoorbeeld een nieuw product wilt lanceren, begin dan met marktonderzoek, en als je vervolgens het product introduceert, begeleid dan de introductie met verder marktonderzoek. Zo krijg je een omgekeerde keten: de afnemer geeft aan wat hij of zij aan product wil afnemen. In ideële zaken is het niet anders.

 

Wie als uitgever een boek uitbrengt, kan dat boek ontwikkelen en het dan aanbieden in de boekhandel. Veel beter is het, gezamenlijk een concept te ontwikkelen met mensen die de kern van het concept aan de lijve ervaren. Het impliceert ander vocabulaire, andere vormen en een haast vanzelfsprekende marketing op het moment dat je de uitgave naar buiten brengt. De ervaringsdeskundigen zijn de beste conceptontwerpers, en dat zijn vaak ook weer de beste marketeers. Het is met levensbeschouwing niet anders. Levensbeschouwing ontwikkel je niet als kerk of als kerken, je ontwikkelt het in samenwerking met mensen, ook met mensen die buiten je groep staan. Je krijgt een kleur en een smaak die als vanzelfsprekend het leven raakt. In vaktermen heb je te maken met: de ‘agendasetting function’ van conceptontwikkelaars en met ketenomkering van de conceptontwikkeling. 

 

Een pelgrimage vraagt om vernieuwing van identiteit en zijn. Het evangelie incarneert in het vernieuwde leven. Nieuw denken ontstaat vanuit de verwachting dat de Heer zich er mee zal verbinden, terwijl oud denken bouwt op het bezit van de Heer in het verleden. Een vraag die opkomt: hoe kan je die openheid organiseren? Pelgrimeren vraagt om vernieuwing van het denken en vernieuwing van de identiteit. De seculiere mensen, de seculiere wereld, de seculiere technieken kunnen helpen om de gearriveerde kerk een pelgrimerende kerk te doen zijn. Misschien is het niet het evangelie zelf wat de seculiere mensen aanreiken, maar dan toch wel de bevrijding van de last van het vermeende evangelie.

 

De pelgrimage begint voor de raden van kerken met het peilen van de meningen van een hele woongemeenschap: christenen, seculiere mensen, mensen van een andere religie. Ze stellen voor de hand liggende vragen als: waar zit jullie bezieling? Welke vragen heb je? Wat verwacht je van het leven? Waar voel je je kwetsbaar? Waaraan wil je dienstbaar zijn? Bij het stellen van de vragen zal men ontdekken, dat het gesprek een eigen dynamiek krijgt. En dat het vinden van de antwoorden deel is van wat het evangelie werkelijk wil zijn. 

 

De pelgrimage heeft te maken met wijsheid. Kerken hebben de wijsheid niet in pacht. Mensen van buiten de kerk, mensen van goede wil, kunnen met wijsheid een bijdrage leveren aan de samenleving en de oecumene. Zij staan met beide benen in de praktijk van iedere dag en bepalen waar de pelgrimage zich afspeelt, en dus ook wat de inhoudelijke vragen zijn die er toe doen.

 

Het woord ‘wijsheid’ is een sleutelwoord in één van de oudste Nederlandse teksten: de Heliand. Dat is een oud-Saksische evangelieharmonisatie uit ongeveer het jaar 840. De tekst voegt vele malen het woord ‘wijsheid’ toe aan de evangelietekst, om duidelijk te maken dat het evangelie relevant is voor ieders leven. Aan het einde van de Bergrede zegt Jezus bijvoorbeeld: ‘Je wint aan wijsheid, als je de woorden hoort…’. Iedere persoon van importantie in de Bijbel wordt in de Heliand ‘wijs’ genoemd.

Het woord ‘wijs’ refereert daarbij niet alleen aan cognitieve ordening, maar ook aan levensdoorzicht. En vanuit die betekenis klinkt de betekenis mee van ‘liefhebben’.