Verkondiging met liturgie en voorbeden

Hieronder volgt de tekst van de verkondiging over het thema ‘Waar woont God?’ De tekst is uitgesproken in Kuinre, op 10 juni 2018.

Liturgie

Zingen: Lied 216: 1, 2, 3 (‘Dit is een morgen’)
Stil Gebed
Votum en Groet
Zingen: Psalm 122: 1, 3 (‘Hoe sprong mijn hart hoog op in mij’)
Leefregel: Romeinen 12: 1-2 & 9-21
Zingen: Lied 974: 1, 2 (‘Maak ons uw liefde, God’)
Gebed
Eerste Schriftlezing: 2 Samuël 7: 1-11
Zingen: Psalm 127: 1 (‘Wanneer de Heer het huis niet bouwt’)
Tweede Schriftlezing: Johannes 2: 13-22
Zingen: Lied 825: 8 (‘God heeft zich zelf ons toegewend’)
Verkondiging
Zingen: Lied 825: 1, 2 (‘De wereld is van Hem vervuld’)
Gebeden
Collecte
Zingen: Lied 1005: 4 (‘Zoekend naar troost zijn velen dakloos’)
Zegen

Verkondiging

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Ooit was ik met mijn moeder een dagje mee naar paleis het Loo. Ik was jong. Piepjong. Het idee van een paleis kon ik amper bevatten. Het was deftig. Mijn moeder vond het prachtig. Ze ging zacht praten. En ze las nieuwsgierig allerlei uitleg bij japonnen en schilderijen. ‘Apart, heel apart’, zuchtte ze. Die houding van mijn moeder werkte aanstekelijk. Zo aanstekelijk dat ik op een gegeven ogenblik aan haar vroeg: ‘Woont hier nu de Here Jezus?’

Misschien kunt u zich die gedachte voorstellen. Dat de Here Jezus woont op een plek waar je als mens met gedempte toon spreekt. Een bijzondere plek.

Ik wil het daar met u over hebben. Waar woont God? En daarvan afgeleid de vraag: ‘Wat betekent zijn woonplaats voor ons?’ De vraag is actueel, nu er steeds meer kerken worden verkocht en een herbestemming krijgen als appartement. Als mensen de kerk betrekken, waar moet God dan wonen?

David kent het verlangen om God een onderkomen te geven. Hij is inmiddels zelf in een paleis van cederhout gaan resideren. En hij ziet dat God nog steeds in een tabernakel woont, in een tent. David gunt God hetzelfde comfort als het comfort dat hij geniet. En dan de verrassende reactie van God via de profeet Nathan. Het hoeft niet. ‘Ik heb immers niet in een huis gewoond, van de dag af dat Ik de Israëlieten deed optrekken tot deze dag toe’.

God is niet gediend van een eigen onderkomen. Met die terughoudendheid realiseren we ons, dat God vele generaties dakloos was. Abraham trok op uit Ur der Chaldeeën. Hij was een nomade. In de ochtend wist hij nog niet waar hij ’s avonds zou verblijven. Hij trok van de ene plek naar de andere. En God trok met Abram mee. God genoot er van. Abram, zo legt Noordmans uit, had geen zekerheid. Zijn leven zat vol lege plekken, onduidelijkheden. En – zegt Noordmans – God heeft die onduidelijkheden lief. Omdat in de leegte meer dan elders duidelijk is dat Abram zich laat leiden door geloof. In de leegte is er geen ander fundament dan vertrouwen.  

Kijken we naar een tweede bijbelse figuur. Mozes. Mozes trok op uit Egypte. En het volk met hem. Ze maakten een tabernakel, een tent voor God. Dat was een hele verandering. God liet het zich aanleunen. Nou ja, aanleunen…. Tot op zekere hoogte. Als er een tent voor God gemaakt moet worden, dan moet het ook een goede tent zijn. Het boek Exodus slooft zich uit om tot in het detail te beschrijven hoe die tent er uit ziet. Welke materialen er zijn gebruikt. Welke stoffen in het tentdoek zijn verwerkt. Exodus legt uit waar mensen mogen komen en waar de ruimte gereserveerd is voor de priester. En er is zelfs een plek waar niemand mag komen. Hooguit de hogepriester één keer per jaar. Dat is de meest heilige plek. Tegelijk een plek waar het donker is. Je ziet er geen hand voor ogen. En ware het licht, je zou er weinig zien. Want het beeld ontbreekt. Het is er ogenschijnlijk leeg. Want hoe zou je God kunnen vangen in een enkel beeld? Zelfs wij, christenen, herkennen dat. We hebben drie beschrijvingen nodig, drie personen, om iets van zijn identiteit te vermoeden.

Joodse geleerden hebben wel eens uitgerekend hoe vaak de tabernakel is verplaatst. Ze kwamen tot het getal veertig. Vandaag stond het heiligdom hier, morgen stond het op een andere plaats. Geen enkel stukje grond kon zich er op laten voorstaan blijvend heilige grond te zijn. Geen enkele plaats kon zich tempelberg noemen of heilige stad of heilige stee. Er is geen plek waar je met wapens om kunt vechten of waar je een ambassade kunt neerzetten.

Kijken we later in de geschiedenis dan wisselt het beeld opnieuw. Salomo bouwt een tempel, waarin de offers centraal staan en de verzoening een plek krijgt. En als de joden door de Babyloniërs in ballingschap worden gevoerd in 596 v. Chr. en hun hoofdstad Jeruzalem wordt vernietigd, ondergaat de tempel – die er inmiddels is gekomen - een zelfde lot. Ezra van de  volgende generatie van de joden groeit op in den vreemde. Deze mensen bouwen synagogen, huizen van gebed waar ze zich concentreren op God. Er zijn geen offers. De schriften gaan open. En ze zingen. ‘God woont op de lofzangen van zijn volk’, zegt een van de psalmen.

Nog weer later komen we Paulus tegen, een pionier. Hij trekt er op uit. De mensen komen samen in gewone huizen, vaak huizen naast de synagoge. En daar ontmoeten ze God.  

Wat zeggen ons al deze verhalen? Ze maken ons duidelijk dat we God niet kunnen opsluiten op een paar vierkante meter. Als God ergens wil wonen, wil Hij wonen in mensen. En dan bij voorkeur daar waar mensen elkaar in vrede ontmoeten. ‘Waar twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar ben ik zelf’, zegt Hij in het Nieuwe Testament. En psalm 134 uit het Oude Testament zegt: ‘Waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen. Daar woont Hijzelf’. 

Zo brengt de terughoudendheid van Nathan ons bij de vraag aan ons. Zullen we God een woning bouwen? Hoe moet die woning er dan uitzien? Het besef dat God woont in de liefde, dat God troont op de lofzangen van Israël, dat Jezus bij zijn hemelvaart wordt opgenomen in de wolken: al die beelden maken ons duidelijk dat er meer is dan cement en steen.

‘Breek deze tempel af en Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen’, zegt Jezus. Jezus daagt uit de tempel af te breken. Jezus doelt op zijn sterven en zijn opstanding. Jezus is zelf de persoon waarin God woont. En het verrassende: hij overheerst niet, hij dient. Liever de zonden te ondergaan dan anderen op hun stuk te zetten. De basis van zijn leven is opoffering en anderen tot hun recht laten komen. Hij laat daarmee zien dat de eigenlijke tempel gebaseerd is op relaties. Kleine elementen in de tekst van Johannes onderstrepen die boodschap. De tijdsaanduiding Pesach wijst op het moment dat Israël bevrijd werd uit Egypte. Zo worden mensen dankzij Christus bevrijd van dwangmatig handelen. En alles vindt plaats op het tempelplein. Dat wijst er nog eens op dat Jezus de tempel is waar het contact met God plaatsheeft.

We spiegelen ons in Christus. Dan is de consequentie om met Paulus uit Romeinen 12 te spreken: ‘Uw lichaam zal een tempel zijn van de heilige Geest’. Paulus maakt duidelijk dat onze hele levenswijze bedoeld is als een manier om God te dienen. Ons leven is daarmee niet in beton gegoten, maar beoogt die open houding, die gastvrijheid uit te dragen. We zijn zelf de ontmoetingsplaats waar God en mens elkaar treffen.

Paulus maakt in 2 Korintiërs 5 een vergelijking. Hij zegt dat het leven hier lijkt op het leven in een tent. Het gaat van pleisterplaats naar pleisterplaats. Soms denken we alles goed geregeld te hebben. Maar het is schijn. Het is kwetsbaar. Na dit leven is er een ander leven. En dat is als het leven in een gebouw. Mag ik het zo zeggen: De hemel heeft een fundament. De aarde is kwetsbaar drijfzand. De hemel is een thuis. De aarde is een parkeerplaats op de weg die verder gaat.

David is dat gevoel even kwijt. Met alle goede bedoelingen maakt hij God tot iemand die je onder handbereik hebt. Dat leidt tot oppervlakkigheid. Het is dan ook in de joodse traditie verankerd dat je dat niet moet doen. Daarom vieren de joden het loofhuttenfeest. Bij het loofhuttenfeest bouwen de joden een loofhut op hun erf of op hun balkon. Ze leven een week in die hut. De hut is zo gemaakt dat je door het dak moet kunnen kijken en in de nacht tenminste drie sterren moet kunnen zien. Dat herinnert geslachten na Mozes aan de kwetsbaarheid van de generatie die door de woestijn trok van Egypte naar Beloofd Land. Het herinnert ons allemaal daarmee aan de kwetsbaarheid van leven. Het leven is als in een tent.

God krijgt geen plek naar onze maat. Het is juist omgekeerd: Wij krijgen een thuis gespiegeld naar Gods woonplek. De maat is de hemel. Zo leert de woonplaats van God in de hemel, ons opnieuw te kijken naar ons eigen huis. David wil God bij zich in de straat laten wonen. Hij wil God gunnen wat hij zelf heeft. En God draait het om, vers 11: ‘De Heer zegt je dat hij voor jou een huis zal bouwen’. Het huis van David past zich aan aan Gods norm. Het ligt onder dat voortdurende beslag van de Eeuwige. En zoals het huis van de Eeuwige een fundament heeft in een relatie, zo is het koningschap van David er één die meer omvat dan steen en cement. De dynastie werkt in de generaties.

Dan krijg je op een andere manier eerbied voor dit huis. Niet als plek waar je het vindt. Maar als plek die je uitnodigt om het elders te zoeken. Waar is je thuis? Daar waar je je vertrouwd weet, waar je geaccepteerd wordt, zoals je bent. Waar je je niet anders hoeft voor te doen dan je van binnenuit je voelt. Dat is de hemel op aarde.

Nogal wat mensen verlaten de kerk. Het zit ‘m niet in het gebouw, zeggen ze. Dat klopt. Het gebouw is niet meer dan een plek die je helpen op toonhoogte te komen. Maar zeg me, o lieve, lieve mens, dan toch waar jij het vindt? Hebben we niet altijd weer de neiging om met beperkte blik te kijken, niet verder dan de horizon op aarde? Is onze maat zo open dat  het de grote geheimen van het leven verstaat? Lijken we niet op de mensen in Kenia, die een ontwikkelingswerker hoorden vertellen over westerlingen die in huizen boven op elkaar wonen en die zich nog wel konden voorstellen, dat je zoiets kon doen met beton, maar de westerling ook de vraag stelden: ‘Hoe doen die mensen die boven elkaar wonen dat dan met de WC? Waar moesten zij hun gat in de grond maken voor het toilet?’

Op zo’n moment voel je de beperking van ons denkkader. Willem Wilmink schreef een gedicht met de titel ‘Hun huis is dood’. Hij vertelt van een relatie die mislukt en schrijft dan:

‘Al weer een man die niet beviel,
het kindje maakt van play-mobil
de pappa die ze niet meer heeft,
die ergens anders verder leeft.
Hun huis, dat eens gastvrijheid bood,
hun huis is dood’.

Er schijnt verschil te zijn tussen honden en katten. Katten hechten aan een omgeving. Honden hechten aan mensen. Daarom moet je katten bij vakantie thuislaten en honden kan je goed meenemen. Wij mensen zijn als de honden. We leven van relaties.

Ons huis is Christus. Een persoon. In dit verband valt het me op hoe de verloren zoon is beschreven (Lukas 15). Je komt dat woord ‘thuis’ er niet in tegen. ‘Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom om van de honger’, klaagt de zoon. En dan zegt hij: ‘Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan’. Dus de relatie is bepalend. Zalig, als jij dat gevoel van thuiskomen ontwikkelt.  

Amen.


Voorbeden

Wat geeft het een vreugde, Here God,
als we thuiszijn bij U.
Dat is een droom.
Wij lachen, zingen, zijn gelukkig.
De wereld erkent: ‘Hun God doet wonderen’.
Ja, Here, dat bidden we U:
Doe wonderen in ons midden.
Geef ons vreugde.
Keer ons tot leven.
Zoals rivieren de woestijn laten bloeien, als er regen valt.
Keer zo ons leven.
Dat er vreugde is.

In het bijzonder bidden we voor hen, die in droefheid zaaien.
Dat er vreugde mag zijn bij de oogst.
In het bijzonder bidden we voor hen, die tranen wenen.
Dat ze mogen zingen als ze het koren zien rijpen.

Geef vrede onder de volkeren.
Geef een aarde, die in alle kwetsbaarheid,
niet als een tent onderuit waait,
overspoeld door de golven die ontstaan bij klimaatverandering.
Maar bescherm vanuit uw hemel,
ons kwetsbare mensen hier op aarde.

Here God, wil wonen in ons leven.
Dat we wonen en trekken,
steeds weer momenten ervaren van thuis zijn,
dat we wagen en verder gaan,
zalig leven van de wind,
die de haren streelt,
onder de zon van uw gerechtigheid.
Geef dat we hier durven wonen,
in ons huis waar ruimte is,
voor wat zomaar naar ons toekomt
en vol van uw genade blijkt te zijn.

Amen.

(Tekst geïnspireerd op liederen van Huub Oosterhuis)