Hoofdstuk 3: Drie-eenheid 

 

3. Drie-eenheid

Aan welke criteria moet je voldoen om kerk te mogen heten? Welke overtuiging moeten leden van kerken hebben om zich christen te noemen? Is het voldoende als je ‘iets’ met spiritualiteit hebt? Of is er meer nodig? De thematiek speelt op het moment dat gelovigen met een discutabele geloofsovertuiging zich richting de overheid beroepen op vrijheid van godsdienst. De vraag is ook aan de orde, op het moment dat een kerk lid wil worden van de Raad van Kerken.

De Raad van Kerken in Nederland heeft – in navolging van de Wereldraad van Kerken – een eenduidig criterium gekozen om een kerk te typeren. Het fundament van een kerk is de erkenning van de drie-eenheid. Je bent kerk als je het beeld van God samenvat in drie personen: Vader, Zoon en Heilige Geest, de drie-eenheid (triniteit).  

De statuten beginnen bij de christologie en eindigen in het perspectief van de drie-eenheid. Artikel 1 luidt letterlijk: ‘Raad van Kerken in Nederland is een verbond (fellowship) van kerken, die de Heer Jezus Christus als God en Heiland belijden overeenkomstig de Schriften en die er daarom naar streven samen hun gemeenschappelijke roeping te vervullen tot eer van de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest’.


De drie-eenheid kent vanouds twee vormen: er is een immanente en een economische triniteit. De immanentie verankert de triniteit in de eeuwigheid. De economie maakt de triniteit zichtbaar in de tijd. De immanentie geeft stabiliteit, de economie dynamiek. We willen in dit hoofdstuk het belang van de economische triniteit onderstrepen, omdat zij een geschikte basis is voor het oecumenische denken. 

Maar eerst dat woord drie-eenheid zelf. Daaronder verstaan we het besef, dat er één God is, die bestaat uit drie personen. Deze drie personen van Vader, Zoon en Heilige Geest hebben dezelfde goddelijke natuur. Christenen verbinden die personen met verschillende activiteiten. De Vader plant, bestuurt, regeert, zendt uit. De Zoon kruipt in de huid van mensen, legt verbindingen, bewerkt verzoening. De Geest maakt je tot een ander mens, reinigt je, heiligt de mens.

Op het moment dat theologen over die drie personen schrijven, worden de woorden zorgvuldig gekozen. ‘God openbaart zich als Schepper, als onze Vader, omdat Hij in Zichzelf de Vader is, de Vader van de Zoon. Als Verlosser is Jezus Christus voor ons de Zoon van de Vader, omdat Hij het tevoren in Zichzelf is. Als Heiligmaker, door wie wij kinderen van God worden, is God de Heilige Geest, opdat Hij als de Geest der liefde van God de Vader en van God de Zoon reeds tevoren in Zichzelf is: de Heilige Geest’, formuleert de gereformeerde theoloog Van Niftrik .

De eenheid van God impliceert dat God niet verder ontleed kan worden qua karakter . Er is in God geen schizofrenie, er zijn geen twee of drie geesten in één lichaam. We kunnen wel verschillende ervaringen opdoen met God, maar we kunnen die niet herleiden op diverse attributen. Als God zijn woede laat blijken, komt dat niet in mindering op zijn genade; God is uit één hout gesneden.

De beeldspraak ‘uit één hout gesneden’ maakt duidelijk dat we ons op glas ijs bewegen. Iemand die thuis is in de Schriften zal denken aan het verbod dat men geen gesneden beeld van God mag maken. We lopen bij het thema ‘triniteit’ het risico dat gebod te overtreden. Het spreken over triniteit kan gemakkelijk ontaarden in afgoderij, omdat het over een grens heen gaat. Wie over God spreekt, kan niet anders dan stotteren en voorzichtig benoemen wat in wezen niet in woorden is af te bakenen. Een psycholoog vindt het al moeilijk als hij of zij de identiteit van een mens onder woorden brengt: het is altijd een ‘spreken ten dele’. Dat geldt nog sterker op het moment dat je over God spreekt. Je gaat benoemen wat te groot is en te rijk om in taal te wonen. Toch doe je het. Want het alternatief, niets zeggen, is geen alternatief. Of het zou al moeten zijn dat je werkt met suggestie. Je suggereert de naam, zonder de naam uit te spreken. Het Jodendom doet dat. Maar ook joden gebruiken taal om het mysterie van God tenminste te suggereren met woorden als ‘de Naam’, ‘de Eeuwige’, ‘Hij die is’. In feite is ook dat een samenvatting van wat je als mensen aan ervaringen hebt opgedaan aan de Bron van leven. Mensen in de kerk hebben die ervaringen van Israël verbonden met de verhalen van Jezus en van de uitstorting van de Geest, na de hemelvaart van Jezus. En dat cluster aan ervaringen hebben ze benoemd, een naam gegeven en geprobeerd onder woorden te brengen, waarbij ze dezelfde verlegenheid voelden als de joden, namelijk dat de ervaringen te groot waren om in één woord te vangen.

Ze hebben er – in tegenstelling tot de joden – wel drie persoonsnamen voor gekozen, waarbij het drietal direct al duidelijk maakt dat ieder begrip tekort schiet. Het zijn woorden, die met elkaar gemeen hebben, dat ze iets van een identiteit van een persoonlijke God in taal benoemen. Voor christenen is daarmee gezegd dat God niet ‘iets’ is, niet ‘een natuurlijke ontwikkeling’, maar iemand tot wie je in een relatie staat. God heeft personality, een karakter, is passioneel, sensitief. Je verhoudt jezelf tot hem, zoals je je tot een persoon verhoudt. Er is een zekere gelijkwaardigheid in de relatie, en ook overgave van jezelf, je zet jezelf tot het aangaan van de relatie met de ander en zoekt afstemming naar de ander, naar een karakter tegenover je.

Formulering zoeken


De Bijbel kent het woord drie-eenheid of triniteit niet. God heeft in de bijbel niet van zichzelf gezegd, dat hij drie-enig is. De triniteit is geen openbaringsbegrip . God heeft niet op een bepaald moment in de geschiedenis gezegd: ‘Dit is mijn identiteit’. Het zijn de mensen die als gemeente bij elkaar zijn gekomen, die al hun ervaringen met God een naam hebben gegeven. De vroege kerk heeft de naam ‘drie-enig’ geïntroduceerd. Sommigen vinden het jammer, dat de Bijbel terughoudend spreekt op dit punt; anderen ervaren het  als bemoediging, dat God die al in de Bijbel spreekt, zich ook verder onder woorden laat brengen in de tijd dat de canon al is afgesloten. 


Het heeft iets riskants om bij het thema van de triniteit te zoeken naar bewijsplaatsen in de Bijbel. Hasselaar stelde: ‘De trinitarische belijdenis is “Lesefrucht” van de Heilige Schrift en in de eerste plaats niet een speculatieve prestatie van godsdienst-filosofische aard. (…) Als “dogma” staat de triniteitleer beslist niet in de Schrift. Bijbels-theologisch kan men zich op een “triadisch” spreken, niet op een “trinitarisch” spreken, beroepen’ . M.a.w. het gaat om beslissingen en formuleringen uit traditie en dogmageschiedenis. Ze geven een leeswijzer en een logische benaderingswijze weer. In principe geldt, zegt Hasselaar, wie een betere lees- en spreekregel voor schrift en belijdenis weet, mag deze beproeven.


Als the British and Foreign Bible Society in 1947 een bundel uitbrengt met fragmenten van de 770 talen waarin men de Bijbel tot op dat moment geheel of gedeeltelijk heeft uitgebracht, voegen de schrijvers aan de uitgave enkele indexen toe. Daaronder zit een index met de namen die men voor God gebruikt in verschillende talen . De lijst is indrukwekkend en lang. Er zijn meer dan tweehonderd verschillende namen voor God gekozen in diverse talen. Onder die namen voor God zijn voor ons gemakkelijk herleidbare namen als God, gebruikt in onder meer het Nederlands, het Afrikaans en het Engels; maar ook ‘Dios’, onder meer gebruikelijk in Spanje en in diverse Zuidamerikaanse landen; de naam Deus, bekend uit het Latijn en het Portugees en minder bekende namen zoals Cuku (Ibo), Jainkoak (Baskenland), Niotsi (Slavisch), Shang-ti (Chinees) en Rabbi (Kabyle, Little). De meest voorkomende naam qua frequentie – heel opmerkelijk voor de christelijke traditie – is ‘Allah’, gebruikt in het Arabisch en  Turks. De indrukwekkende lijst maakt duidelijk hoezeer de naam van God wisselt en het maakt evident dat zelfs zoiets kenmerkends als een naam altijd iets voorlopigs heeft.  


De kerk heeft enige eeuwen geworsteld om de goede formuleringen te vinden als het over God gaat. De eerste teksten dateren uit de tweede eeuw. Het blijft daarna sleutelen aan een betere tekst. De grote concilies van de vierde en vijfde eeuw gaan er op door. In Nicea (325) wordt de ‘wezenseenheid’ gesteld. Een volgend concilie (381) in Constantinopel legt de goddelijkheid van de Geest vast. Om het geheel te perfectioneren moeten ook de ene substantie en de drie personen nog verankerd worden. Dat gebeurde in Chalcedon, in 451: het gaat om één wezen en drie personen. Sinds het concilie van Chalcedon staat voor ‘essentia’ (wezen) dikwijls ook: ‘natura’. Dus ‘één natuur en drie personen’. De gang langs de concilies laat een groei zien in het besef hoe je het geheim van God onder woorden brengt.


Toen het idee van God eenmaal onder woorden was gebracht, herkenden Bijbelgeleerden elementen in diverse Bijbelverhalen. Bijvoorbeeld in het scheppingsverhaal. Het gaat over de Geest die over de wateren zweeft (Genesis 1: 2). En in de verzen 26 en 27 zegt God: ‘Laat ons mensen maken’. De rabbijnen menen dat God overlegt met de engelen. Calvijn wijst dat af. God heeft geen externe advocaat nodig, meent hij: God is een meervoud in zichzelf.

Een belangrijke tekst om de personen van de triniteit te herkennen is ook die aangaande de doop van Christus (Matteüs 3: 13-17). In de doopopdracht van Matt 28: 19-20 is de triniteit herkenbaar in de formulering. 

Een bijzondere tekst vormt 1 Johannes 5: 7-8, in de NBV vertaald met: ‘Er zijn dus drie getuigen: de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend’. Een voetnoot bij de NBV zegt: ‘Andere handschriften lezen: ‘Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige Geest; en deze drie zijn één. En er zijn drie getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één’. De tekst heet ‘het Comma Johanneum’ en komt pas in latere getuigenverklaringen voor, te beginnen bij Cyprianus (overleden in 258) . 


Toen het geheimenis onder woorden was gebracht, gingen kerken de tekst op een eigen manier gebruiken. Sommige kerken gingen de formuleringen in juridische zin hanteren: als tekst om te onderschrijven wilde men niet buitengesloten worden . Anderen waarschuwden voor een al te rigide systeem, waarbij het geloofsartikel haast dwangmatig wordt gehanteerd en een bezweringsformule dreigt te worden. De tegenstellingen werden soms wel erg stevig aangezet, waardoor het respect voor God, het geheimenis zelf, uit het oog verloren dreigde te raken.

Er is de laatste jaren opnieuw belangstelling voor de triniteit. Vooral de kennismaking met andere religies heeft het weer op de agenda gezet. Christenen stonden voor de uitdaging om hun begrip van God te communiceren met mensen die wel in een God geloven, maar daar beelden bij hebben die afwijken van wat christenen zich voorstellen bij God. De Nederlandse Hervormde Kerk heeft al in 1961 een oproep gedaan zich serieus met deze vragen bezig te houden . De tekst stelt: ‘In de loop der eeuwen werd van joodse zijde een toenemend sterke nadruk gelegd op deze eenheid (van God), in het spoor van een groeiend verzet tegen de kerkelijke leer van de drie-eenheid, die door de joden – en overigens ook door de islam – altijd werd misverstaan als polytheïsme. Zeker, de kerk moet onderzoeken in hoeverre zij zich zelf mede schuldig heeft gemaakt aan het ontstaan van dit misverstand, door de formuleringen waarin deze leer zich langzamerhand heeft uitgekristalliseerd en werd voorgedragen’. 

De kerken zijn te onderscheiden in credal churches en non-credal churches. De eerste groep bestaat uit kerken die accent leggen op de geformuleerde belijdenissen. De tweede groep van kerken is minder met de geschiedenis bezig en legt meer accent op de verwoordingen die mensen hier en nu kiezen. De Raad van Kerken beroept zich op de geformuleerde belijdenis van de drie-eenheid en biedt ruimte voor kerken die hedendaagse verwoordingen kiezen, indien die kerken uitspreken dat het hedendaagse actuele verwoordingen zijn, gebaseerd op een gemeenschappelijke kerkelijke traditie. Je merkt in de oecumenische gesprekken hoe belangrijk het is, zo’n gemeenschappelijke basis te hebben. Je kunt er op teruggrijpen, op het moment dat het gesprek alle kanten op dreigt te dwarrelen. Je hebt een ijkpunt voor het gesprek.


Iedere assemblee van de Wereldraad brengt een ‘boodschap’ onder woorden. Tijdens de assemblee in Busan in 2013 was er ook een commissie, die op een A-4-tje zo’n tekst formuleerde. Vervolgens mochten alle afgevaardigden reageren. Vanuit orthodoxe hoek werd er net zolang gesleuteld aan de tekst, totdat de drie personen van de drie-eenheid een plek kregen in één en dezelfde paragraaf: ‘God onze Schepper is de bron van alle leven. Wij, als een gemeenschap van de kinderen van God, bewegen ons samen naar de vervulling van het Koninkrijk, in de liefde van Jezus Christus en door de genade van de Heilige Geest…’. Door de drie personen in één alinea te noemen, is de volledigheid van het geheimenis van God naar voren gebracht en dat vonden de orthodoxe afgevaardigden belangrijk.   


Immanente en economische triniteit


Zoals gezegd, de dogmatiek maakt vanouds onderscheid tussen immanente en economische triniteit. Mits goed verstaan geeft het onderscheid de ruimte om credal- en non-credal-churches nog dichter bij elkaar te brengen. Onder immanente triniteit of wezenstriniteit wordt verstaan: de bestaanswijze van God in zichzelf. Immanente triniteit brengt de identiteit van God onder woorden zoals hij van binnenuit begrepen kan worden. Het is een statische persoonsbeschrijving. Je hebt die kant nodig, omdat het aangeeft dat God betrouwbaar is, aanspreekbaar op een bepaald gedrag en een bepaalde houding. Maar de statische kant mag niet dominant zijn. Wie alleen let op deze statische kant van God vervalt tot conservatisme. Om evenwicht te vinden is een tweede term nodig, de economische triniteit. Daaronder triniteit verstaan we: de manier waarop God in zijn triniteit naar buiten treedt. De economische triniteit laat God zien in zijn beweging, zijn verandering, zijn vermogen zich steeds weer aan te passen aan nieuwe situaties. In de immanentie gaat het om stabiliteit vanaf alle eeuwigheid, in zijn economie gaat het om flexibiliteit.

Recente trinitarische theologie legt nadruk op het relationele en dynamische karakter van God. De triniteit wordt beschreven als ‘zijn-in-relatie’. ‘De theologie was te veel vooraf geobsedeerd door het gesprek over het innerlijke leven van God (de immanente of eeuwige triniteit) en veronachtzaamde God zoals hij is geopenbaard in de Bijbelse narratieven van de heilsgeschiedenis (de economische triniteit)’ . De Jezuïet Karl Rahner waarschuwt voor een triniteit die ‘absoluut opgesloten zit in zichzelf’, losgemaakt van de heilsgeschiedenis . Rahner gaat in op de verhouding tussen het immanente dogma en – wat hij noemt – de heilsgeschiedenis. Hij wil voorkomen dat ze tegen elkaar worden uitgespeeld. De economie en de immanentie geven inhoud aan elkaar. De innerlijke natuur van God kan slechts gekend worden uit de manier waarop hij zich in de heilsgeschiedenis manifesteert. Uit zijn liefde is zijn trouw af te lezen. De triniteit is niet star en streng, in de onbewogen eeuwigheid.

Terugkijkend in de geschiedenis zie je dat de balans in de triniteit zoek kan raken. Dat valt al vroeg in de kerkgeschiedenis te onderkennen. Vooral de liefde voor de platonische denkwijze is daarop van invloed. Platonisch denken heeft een voorkeur voor identiteit, karakter en bovenzinnelijke spiritualiteit. De triniteit wordt op die manier tot een relatief gesloten systeem. Op basis van dergelijke theologische opties kon zich een vergaand gesloten leer van Gods eeuwig drievoudig wezen en leven ontwikkelen, die niet meer in een levendige relatie tot de leer van de drie-ene economie stond.

‘Het grootste gevaar, waartoe de speculaties over de wezenstriniteit aanleiding geven, is dat de eeuwige liefde Gods in de grond der zaak een goddelijke zelf-liefde is in plaats van een zelfmededeling aan de schepping. Als dit impliciet of expliciet bedoeld wordt, dan heeft er een neo-platonische zondeval in de christelijke godsleer plaatsgevonden. Ontzettend is het als in de belijdenis “God is liefde” heimelijk de agape getransformeerd wordt in de eros! Gods zelfgenoegzaamheid mag nooit en te nimmer als een eeuwig narcisme gelden. Ik meen, dat wij zulke bezwaren zwaar moeten laten wegen. Inderdaad moeten wij door kerk- en cultuurgeschiedenis gewaarschuwde mensen worden’ . De dogmaticus Hasselaar pleit met bovenstaand citaat voor beweging, ook als het over God gaat. De triniteit moet geen zelfstandig leerstuk worden, doel in zichzelf, waaraan bijvoorbeeld de christologie ondergeschikt wordt gemaakt. Het dogma moet niet zijn fragiele contouren verliezen, waardoor het in ijzer gegoten alleen nog zou kunnen dienen om de ander de maat te nemen .

De triniteit-in-beweging creëert ruimte om God te zien in het actuele leven en in diverse culturen. Een statisch Godsbeeld kan de gelovige het gevoel geven dat hij of zij slechts hoeft te beamen wat in het verleden is gebeurd; een dynamisch, economisch Godsbeeld neemt het leven van vandaag serieus. God incarneert in het actuele leven. God lijkt zelfs voor het oog van de buitenwereld te veranderen, omdat hij zich steeds weer aanpast naar mate hij dat nodig vindt, zodat mensen in hun eigen context hem kunnen begrijpen. God voegt zich in de tijd om herkenbaar te zijn voor mensen.

De persoon van de Heilige Geest heeft bij die voortdurende aanpassingen een actieve rol. Je merkt in stukken van de Wereldraad dat er veel wordt gesproken over hem en over wat hij doet. Een uitgave als ‘Together towards Life’ voert de term ‘life-affirming’ in . Het vraagt daarmee om ruimte voor goddelijke activiteit op onverwachte plaatsen. Niet het theoretisch kader is beslissend, maar de aard van het werk. God is daar aanwezig waar het uit resultaten van liefde, compassie en creativiteit blijkt. Als je Afrikaanse boeken leest over de triniteit, begrijp je dat deze insteek de Afrikaanse theologen helpt. Het blijkt in de praktijk lastig om de nuance tussen de drie personen, opgekomen in het Griekse denken van de eerste eeuwen, helder in alle talen onder woorden te brengen, maar de insteek van de spiritualiteit kent juist wel veel woorden die herkenning oproepen . Via het werk van de Geest kan men in Afrika het geheel van de goddelijkheid beter recht doen.


God in actie


Berkhof schrijft over de drie-eenheid in het kader van het verbond, de relatie die God met mensen heeft . Dat is significant. Hij verbindt God vanaf het begin met zijn handelen. Berkhof spreekt niet over triniteit in de context van het goddelijke wezen. Dat zou het immanente karakter hebben versterkt. Als persoon is hij uit één stuk gesneden. Hij is ‘eenvoudig’. Je moet in die context niet willen spreken over zijn drie-enigheid. Dan krijgt je vragen die ‘aan de Schrift vreemd’ zijn en ‘voor het gelovig denken onverteerbaar’. Pas nadat Berkhof over Christus en over het werk van de Geest sprak, komt het begrip drie-eenheid spontaan op. ‘Toen werd ons duidelijk hoe heel het christelijk geloof hangt aan dat samengaan van God en mens dat zich voltrekt in de Geest die van de Vader naar de Zoon uitgaat en dan weer van de Zoon naar de mensen uitgaat’. We zien het wezen van God in actie, scheppend, handelend, lijdend en strijdend. ‘De naam voor God-in-actie naar de wereld toe is: Geest’. De naam Vader-Geest-Zoon blijkt ‘de samenvattende beschrijving van het verbondsgebeuren’ te zijn. De Vader is de goddelijke partner, de Zoon de menselijke representant, de Geest de band tussen beiden en daarom ook de band tussen de Zoon en de dochters en zonen die hij tot de Vader trekt.

Zo gezien, stelt Berkhof, is het wel heel vreemd, dat de drie-eenheid in de loop van de kerkgeschiedenis van een vanzelfsprekende belijdenis geworden is tot een zwaar probleem, een ondoorgrondelijk mysterie, een struikelblok voor het denken. ‘De reden was, dat ze niet werd opgevat als beschrijving van de structuur van het verbond, maar als beschrijving van de “structuur” van de éne verbondspartner, van God’.

Het woord drie-eenheid duidt juist ‘een open gebeuren’ aan. ‘Wij worden immers in het gemeenschapsgebeuren tussen deze drie binnengenodigd, doordat de Geest ons aan het beeld van de Zoon gelijkvormig maakt’. ‘God heeft zich in zijn soevereine liefde veranderlijk gemaakt. Hij gaat samen met ons door een proces heen, dat ook hem zelf iets doet omdat het hem als Vader verrijkt met zonen en dochters’. De drie-eenheid laat zien hoe God zich in de tijd uitbreidt en voortzet, om steeds weer contact te leggen met mensen. ‘De drie-eenheid beschrijft dus niet een abstracte God-in-zichzelf, maar de geopenbaarde God-met-ons’.

Berkhof legt uit dat zijn visie dicht ligt bij het onderscheid tussen immanente of wezenstriniteit en economische of openbaringstriniteit. De openbaringstriniteit wordt zichtbaar in de geschiedenis en de wezenstriniteit in de eeuwigheid. De openbaring maakt het leven hier en nu de moeite waard. God maakt zich hier en nu kenbaar. Soms op een vertrouwde manier. Soms onverwacht. De economie van zijn werk maakt het onmogelijk dat iemand of een kerk bij voorbaat de openbaring voor zich claimt. Gods aanwezigheid in het heden is een soevereine aanwezigheid, waarop niemand bij voorbaat een patentrecht kan laten gelden. Kerken die zich realiseren hoezeer die openbaring niet geclaimd kan worden, realiseren zich tegelijk dat die openbaring vandaag in eigen kring kan plaatsvinden, maar even zo goed morgen juist bij de ander zich voltrekt. Het is de economie van Gods openbaring, waardoor de kerken nooit in zelfgenoegzaamheid zichzelf als maat van openbaring kunnen hanteren.


Frans Willem Verbaas houdt in De vierde vrouw een fictief interview met Karl Barth. De journalist vraagt aan Barth of hij de ontkerkelijking een probleem vindt. ‘Ja en nee’, begint het antwoord, ‘Ja, want ik ben te veel een man van de kerk om de terugloop niet te betreuren. Maar ook nee, ik maak me niet echt bezorgd. Achter de bezorgdheid over de toekomst van het christendom zit vaak het misplaatste verlangen God te redden. Gelukkig hoeven wij God helemaal niet te redden. God redt zichzelf wel. En hij zal ons redden, dat was de afspraak’ .


Berkhof signaleert dat je op talloze plaatsen in de geschiedenis theologen ziet die besef hebben van die principiële openheid van de openbaring. Hij noemt mensen als Irenaeus,  Marcellus van Ancyra en Augustinus. Augustinus heeft weliswaar met De trinitate bijgedragen aan de abstrahering van het Godsbegrip, maar hij hamert ook op de belijdenis dat God liefde is, door de drie personen als relaties voor te stellen .

Vincent Brümmer gaat in zijn boek ‘Ultiem geluk’ uit van het klassieke onderscheid tussen economische en essentiële triniteit. De essentiële verwijst naar het ‘innerlijke leven van de Godheid’. Maar hoe zouden we die binnenkant van God kennen? Het is voldoende als we God kennen in de manier waarop hij met ons omgaat. ‘Het past ons niet om te speculeren over het “innerlijke leven van de Godheid”, want hier krijgen we te maken met het mysterie waar God “woont in een ontoegankelijk licht” (1 Timoteüs 6, 16). Hier past het ons om onwetend te blijven. Wij moeten vermijden dat we het geloofsmysterie gaan behandelen alsof het slechts een dogmatisch raadsel is dat we naar eigen genoegen kunnen oplossen’ . 

Brümmer erkent dat het zinloos is te speculeren over wie God is. ‘Tenslotte hebben we alleen maar met God te maken voor zover hij zich met ons bezighoudt en past het ons niet om erover te speculeren hoe God in elkaar zit afgezien van hoe hij zich met ons bezighoudt. Geloven heeft te maken met de relatie met God waar onze levens en handelingen hun betekenis en waarde van ontvangen, niet met speculatieve theorieën over hoe God is of wat hij nog meer doet’. De mens komt steeds weer terug bij de liefde van God en de eeuwigheid van zijn liefde. ‘Omdat God altijd trouw blijft aan zijn eigen liefdevolle aard, kunnen wij inderdaad rekenen op zijn eeuwige liefde als bron van ons ultieme geluk’.


Theologie die open blijft 


Arnold van Ruler hield diverse keren een inleiding over de  ‘noodzakelijkheid van een trinitarische theologie’ . Hij wijst op de noodzaak vanuit de triniteit steeds weer zaken te doordenken. Van Ruler ziet voordelen voor het gesprek Rome-Reformatie en voor het gesprek met de geseculariseerde wereld. Hij ziet in het trinitarisch spreken een opwaardering van de persoon van de Heilige Geest. Dat biedt mogelijkheden. Dankzij de pneumatologie (uitwerking van wat de Heilige Geest doet), kan de Reformatie waardering opbrengen, zo stelt hij, voor de traditie. ‘De Heilige Geest die niet minder dan de Zoon ook God-zelf is, en wiens uitstorting en inwoning een nieuwe daad van God is, van gelijke betekenis als de vleeswording van het Woord, maakt de mens en zijn handelen tot drager en tot gestalte van het heilshandelen van God’. Op een zelfde manier koppelt Van Ruler pneumatologie aan de ambtstheologie. Hij ziet oecumene daarbij niet als een manier om diverse waarheidselementen bij elkaar te brengen. ‘In haar enige dogma, het trinitarische, is de grote synthese van alle christelijke waarheidselementen reeds van tevoren gegeven’. Geen enkele kerk kan de trinitarische waarheid in volledigheid claimen, meent Van Ruler. ‘Als men maar waarlijk probeert om alle vragen op trinitarische wijze te doordenken en te beantwoorden, is, naar het mij voorkomt, ook de tegenstelling ‘Rome-Reformatie’ te overwinnen’.

Ook het contact met het moderne bewustzijn, aldus Van Ruler, heeft baat bij de doordenking van de triniteit. De Geest kan zich openbaren via het spreken van de moderne mens. De Geest kan zichtbaar en hoorbaar zijn in het volksleven, de cultuur en de staat. ‘Moet de kerk geen rekening houden met dit moderne bewustzijn? (…) En dit betekent dat deze orthodoxie (sc. de leer) der kerk op katholieke wijze heel nieuwe dimensies moet vertonen door het streven en de inzichten van de laatste eeuwen te integreren’.

De kerk kan niet de volledige waarheid claimen, omdat de volle waarheid nog niet in Jezus Christus is gegeven. ‘Hebben de communisten dan op geen enkele wijze gelijk, als zij zeggen dat de materiële werkelijkheid de waarheid is?’ ‘Jezus Christus is niet de enige en de prediking van zijn evangelie is niet hét enige. Wij en de wereldlijke dingen zijn er ook; de cultuur en het historische proces ook. En dit alles heeft ook eigen zelfstandigheid en eigen betekenis. Maar dit is in het christelijke geloof niet meer christologisch, maar alleen trinitarisch te verstaan’. ‘De kerk is niet de oplossing van de problemen der wereld. Zij weet ook de volle oplossing van deze problemen niet zonder de wereld. Zij heeft alleen soteriologische betekenis’.

‘Is het werkelijk zijn bestemming (sc. van de mens) om lid van de kerk te worden? Of ligt de eigenlijke scopus daarin, dat hij tot Christus komt en zo zijn aardse leven terugvindt in het gericht en in de orde van het rijk Gods? (….) Het is toch niet de bestemming van moeder aarde om alleen maar sacrament te worden? Het buitenkerkelijke moet van God uit tot in alle eeuwigheid buitenkerkelijk blijven’. Het heil van het christelijk geloof is kort en goed redding en op geen enkele wijze verheffing (elevatio) van de wereld en van de mens tot bovennatuur. Er is alleen een exemplarische existentie van de gemeente voor de wereld, aldus Van Ruler. Er is ook een realistische presentie van Christus zelf op de wijze van de Geest in de kerk. Van Ruler waarschuwt voor een vlucht uit de wereld. Hij zegt: ‘Deze vlucht uit de wereld gaat dan veelal gepaard met een krampachtige overschatting van de gemeente of van de kerk, alsof deze in zichzelf of in Christus de oplossing van alle problemen of ook maar van het probleem van de wereld zou zijn. Alsof de wereld werkelijk verlost en tot haar doel gekomen zou zijn, als zij maar kerk werd of ook maar in Christus zou zijn. De kerk mag mijns inziens niet eens suggereren dat zij tenminste de hele oplossing van alle problemen van de wereld weet. Zij weet en heeft en is stellig de oplossing van het ene, grote, centrale probleem van wereld en mens, het probleem van de schuld. Maar dat is toch alleen het soteriologische probleem. En de soteriologie valt niet samen met de ontologie. (….) De wereld en de mens moeten echter zelf in hun heiliging, roeping en zaligheid meewerken. Ter oplossing van de problemen der wereld zijn kerk en theologie niet voldoende. Daarvoor zijn ook de andere wetenschappen en de staat onontbeerlijk’.


De dichter, schilder, criticaster Lucebert, keizer van de Vijftigers, heeft in zijn werk een parodie geschreven op de triniteit. In de jaren vijftig schreef hij het zogenaamde ‘tweede  credo’, tevens ‘een eerste catechismus’, in een combinatie van machineschrift en waterverf.


‘Ik lucebert driewerf in lompen: 
één: de lijmen van het been
twee: de vodden van het vlees
drie: de geest van hier papier
ik geloof in het anthropomorphisch dier’ .


De tekst moet vooral geïnterpreteerd worden vanuit het verlangen van Lucebert, zelf in 1947 rooms-katholiek geworden en gedoopt, om de dogmatische lading van het geloof te verminderen. Theo Salemink bespreekt Luceberts houding ten opzichte van de kerk . Hij maakt duidelijk dat Lucebert een ondogmatisch christendom voorstaat. ‘Lucebert zoekt een nieuwe, lichamelijke, aardse, proefondervindelijke taal om de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen. Niet de taal van de hemel, van een stenen of vloeibare engel. Hij vindt een nieuwe, aardse taal…’. De triniteit identificeert zich dan uiteindelijk zelf met de antropologie.


Interreligie


Vincent Brümmer laat zien dat je met een economische benadering van de triniteit ruimte krijgt in de dialoog tussen de drie monotheïstische religies. Hij citeert Galaten 3: 6 vv.: ‘Van Abraham wordt gezegd: “Hij vertrouwde op God, en dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend” (…) En dus wordt iedereen die gelooft samen met Abraham, de gelovige, gezegend’.

Noch Jezus, noch Mohammed had de bedoeling een nieuwe religie te stichten. ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen’, zegt Jezus in Matteüs 5,17. Mohammed dacht ook het oude geloof in de Ene God naar de Arabieren te brengen die vóór die tijd nog geen profeet van dit oude geloof hadden gehad en die grotendeels polytheïsten waren. ‘De Koran’, aldus Brümmer, ‘wijst er voortdurend op dat Mohammed niet is gekomen om de joods-christelijke traditie te ontkennen of om de profeten ervan tegen te spreken of om een nieuwe godsdienst te stichten’. ‘Hij spande zich in om de polytheïsten uit Arabië tot het geloof in de ene God te bekeren, maar het kwam nooit in hem op van joden en christenen te eisen dat zij zich tot de islam moesten bekeren. Wat hem betreft waren zij reeds gelovigen in de ene God’.


De rabbijnen vragen ‘Waarom staat er in de Bijbel zo vaak geschreven: “De God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob?” Waarom zegt zij niet simpel: “De God van Abraham, Isaak en Jakob”? Het antwoord luidt: Abraham heeft God ervaren als de God die hem uit de zekerheid van het beschermde Mesopotamië leidde. Zijn zoon Isaak heeft God ervaren als een reddende engel, die hem op de berg Moria op het laatste moment voor de offerdood heeft behoed. Zijn kleinzoon Jakob heeft God ervaren als de strijdbare engel, die de hele nacht met hem vocht totdat hij hem zegende en de nieuwe naam Israël gaf. De drie aartsvaders beleefden God elk op een eigen manier. Daarom zegt de Bijbel terecht: “de God van Abraham, de God van Isaäk, en de God van Jakob”. 


Tegen de bedoeling van de grondleggers in, ontwikkelden het christendom en de islam zich in de loop van de tijd naast de joodse traditie als aparte religieuze tradities. Het jodendom bleef joods, het christendom verwesterde en de islam nestelde zich in het Arabische denken. Brümmer legt uit: ‘Jodendom, christendom en islam zijn geen monolitische en onveranderlijke denksystemen die met elkaar vergeleken kunnen worden om te bepalen welke overtuigingen zij wel en niet met elkaar gemeen hebben. Het zijn tradities die in de loop van de tijd ontwikkeld, veranderd en gediversifieerd zijn. In veel opzichten zijn de verschillen binnen elk van deze tradities even groot als hun onderlinge verschillen. Ik ben ervan overtuigd dat veel christenen, die, net als ik, persoonlijke contacten met joden of moslims hebben gehad, ontdekt hebben dat zij meer spirituele verwantschap met sommige joden of moslims hebben dan met sommige christenen’ .

Ipgrave zegt dat je je als mensen het beste kunt laten inspireren door de ruimte die God zelf aanneemt in de triniteit . Op die manier kan de triniteit tot een gids worden in het verdere contact met andere godsdiensten. Je kan dat doen door minder op de immanentie te focussen en ook de economische lijn erbij te betrekken, die herkenbaarder is voor een godsdienst als de islam waarin men 99 titels nodig heeft om de werking van God onder woorden te brengen . Daaruit spreekt qua intentie een zelfde verwondering en respect als in de christelijke leer van de drie-eenheid, namelijk dat God menselijke begrippen overstijgt. 

De definities die christenen hanteren van God zijn van belang om de kerken met elkaar in het gesprek te brengen, maar ze zijn niet uitputtend waar het gaat over hoe God met het geheel van de wereld omgaat. Het is de beschrijving van hoe God door de christenen wordt ervaren en kan als zodanig worden ingebracht . De triniteit is het framework waaruit christenen spreken en vanuit dat besef kan men zich openstellen voor wat andere religies inbrengen. De triniteit is niet het model waarop andere interreligieuze partners ‘ja en amen’ moeten zeggen, het is een verwoording van het goddelijk mysterie wat de kerken dierbaar is en het kan in zijn drievuldige verscheidenheid een paradigma zijn . Men kan openstaan voor bemiddelingen van God aan andere tradities, waarbij een christen aan de triniteit vocabulaire ontleent om het mysterieuze werken van God te herkennen en er woorden aan te geven. Een christen staat open voor Gods spreken en handelen buiten vertrouwde kaders en kan in dialoog eigen kaders inbrengen als verwante referenties en soms als aanvulling.    


Hoor, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één’ (Deuteronomium 6: 4). De eenheid van God is essentieel. Tot op vandaag staat het woord ‘één’ (echad) in alle joodse gebedenboeken dubbelgroot en vet gedrukt. Deze eenheid in God, stelt Lapide, is niet de wiskundige of kwantitatieve eenheid in de zin van een strak uniformisme maar veeleer een levende, bewegende eenheid die vanuit haar diepste wezen uit is op de eenwording van de mensheid in de verzoening van de alomvattende Sjalom .


Het besef van God als drie-enige God is een oefening in eenheid voor ons mensen en geeft ruimte om te accepteren dat God een eigen weg kan gaan met moderne en atheïstische mensen. Ook zij kunnen zich ‘enigen’ met God, zoals Franz Rosenzweig het noemt . Deze eniging met God komt niet alleen tot uiting in de bevestiging van de goddelijke eenheid, maar ook in de verzoening van alle tweeheden en tegenspraak. De verbondenheid met God maakt mensen gevoelig voor eenheid en leidt tot een verlangen naar verzoening waar saamhorigheid nu nog ontbreekt.


’Op het moment dat alles aan God onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren’ (1 Korintiërs 15,28).