Hemelvaartsdag

Donderdag is het Hemelvaartsdag. Ik wil u daarom iets vertellen over de hemel. Ik wil vertellen wat ik onlangs* meemaakte. Het roodborstje had op het raam getikt* . Ik maakte een gang over de reeweg*. Er was één zoon, een schoondochter en twee kleinkinderen. Meer niet. Ze waren bij elkaar om opa* te begraven. Ze hadden niet zo veel met de kerk*. Maar ze vinden het vervelend om afscheid te nemen zonder geestelijke*. Eén van de kleinkinderen had een tekening gemaakt. Ik zag een hemel met veel sterretjes en één ster iets groter. ‘Dat is opa’, zei het kind. ‘Prachtig*’, zei ik. Het kind knikte. ‘Als je dood gaat, ga je naar de hemel en dan word je een sterretje’. Na de plechtigheid wilde de vader nog iets vriendelijks zeggen bij het afscheid:  ‘Goede hemelvaart donderdag, dominee’. Ik moest lachen. ’t Was niet mijn bedoeling zelf donderdag ter hemel te varen.

Terug naar huis dacht ik er over na. Ik snap wel, dat mensen de hemel zien als iets in de lucht. De hemel is dan een plek achter Jupiter waar God woont en waar veel ruimte is. Je vindt dat nog in de streektaal, in de uitdrukking: ‘As de hemel zich völt, hebbn wi’j allemoale ’n blauwe sloapmutse op*’, met andere woorden: jij praat over iets, wat maar zo niet zal gebeuren. Mensen gebruiken het woord hemel ook wel als verbasterde vloek: ‘Hemeltje nog aan toe’, zeggen ze dan. Of ze gebruiken de  hemel als lief woord voor de eeuwige jachtvelden. Zoals die man meemaakte, die een tweelingbroer had. De ene broer overleed*, de ander liep door de Oudestraat en werd aangesproken door iemand: ‘Ach, ben jij nou afgelopen week naar de hemel gegaan of was het je broer?’

Het idee dat de hemel een ruimte is, is de reden dat mensen spreken over een hemelvaart en niet over hemelreis. Varen doe je als je alle ruimte hebt om links of rechts te gaan. Zoals de schepen die de haven verlaten. Je noemt dat ook scheepvaart. En daarom is het ook ruimtevaart en hemelvaart.

De hemel is een beeld van de woonplaats* van God. Er zijn ook andere woorden voor. God woont in de kerk. God woont tussen de engelen. God troont op de lofprijzingen van zijn volk. De hemel is een woord voor een andere dimensie van het leven. Je hebt hoogte, breedte, diepte; je hebt tijd. Je zou de hemel een vijfde dimensie kunnen noemen. De hemel is een plek die zelfs mensen als Jaap van Dissel en Ab Oosterhuis niet kunnen inperken.  

Sommige mensen gaan op Hemelvaartsdag dauwtrappen. Ze tippelen in alle vroegte naar buiten en dansen over het gras. Ze vieren – van oudsher – een nieuw begin, een nieuwe lente, nieuw leven. Vandaar die dauw, druppels van de hemel. De hemel geeft de nieuwe groei. Maar je moet er snel bij zijn, want voor je er erg in hebt, zijn ze al weer in nevelen gehuld.  Kinderen begrijpen dat het een geheim blijft. De hemel geeft licht, het is mooi, maar je kunt niet praten met de mensen die er wonen. Daarom zegt een kind: ‘We worden een sterretje*’.  

----

Sinds april 2020 spreek ik de columns in hun geheel uit in de streektaal. Bij de asteriksen geef ik een verduidelijking bij de soms specifieke woordkeus van het dialect. 

* onlangs = dialect: aanderdaags.
* het roodborstje had op het raam getikt = dialect: ut roodbörsien at op ut raam etikt, uitdrukking voor: de dood meldde zich.
* ik maakte een gang over de reeweg = dialect: uitdrukking voor de laatste gang naar de begraafplaats.
* opa = dialect: groffa.
* ze hadden niet zoveel met de kerk = dialect: ze waarn lak met de karke.
* geestelijke = dialect: domineer.
* prachtig = dialect: asterantoe.
* ‘As de hemel zich völt, hebbn wi’j allemoale ’n blauwe sloapmutse op’ = dialect voor de uitdrukking: Als de hemel zich vult, hebben wij allemaal een blauwe slaapmuts op; de gedachte is, zoiets zal niet gauw gebeuren. Je gebruikt de uitdrukking in een gesprek op de wijze waarop je de uitdrukking gebruikt: 'Als Pinksteren en Pasen op één dag vallen'. 

* overleed = dialect: kwam uut de tiet.
* de woonplaats = dialect: ut gedoegien.
* een sterretje = dialect: un starrechien.