Up-to-date in je vak

Een kameraad van me is jurist. Bedrijfsjurist. Hij heeft zijn opleiding aan de universiteit keurig afgemaakt met mooie cijfers. Toch blokkeert hij iedere maandag in zijn agenda en gebruikt hij de tijd om nieuwe jurisprudentie door te nemen. ‘Mijn klanten hebben er recht op’, zegt hij dan, ‘ze huren me in voor een stevig uurloon en dan moeten ze er blind op kunnen vertrouwen dat ze via mij de actuele juridische kennis binnenhalen’. Van huisartsen weet ik dat ze ook regelmatig op cursus gaan. Dat vinden we logisch. Want je moet er niet aan denken, dat ze miskleunen in de diagnose die gaat over jouw gezondheid. Op eenzelfde manier mag je van predikanten en kerkelijke werkers verwachten dat ze hun vak goed bij houden.

Nu heeft de kerk daar hele goede regelingen voor. De kerk betaalt per jaar zo’n 1200 tot 1400 euro voor het updaten van de kennis bij de professionele krachten. De permanente educatie bestaat voor een deel uit een verplicht programma (iets minder dan de helft) en voor een deel uit vrije ruimte voor de betrokkenen. De predikanten merken het bijvoorbeeld in hun traktementsstrookje, waar iedere maand vijftig euro voor educatie op te vinden is. Om het belang nog eens extra te onderstrepen is er een speciale generale regeling die uitlegt hoe de permanente educatie moet worden uitgevoerd.

Voor de classispredikant is het zevende artikel, lid drie spannend. Daar staat dat een predikant in een gemeente en een kerkelijk werker zelf een studieplan moeten opstellen, dat doornemen met de kerkenraad en dat ze het plan ter informatie moeten toesturen aan de classispredikant. Ik heb er op het moment van schrijven - moet ik eerlijk zeggen - nog niet één gezien. Nieuwsgierig heb ik eens geïnformeerd bij dr. Henk van der Sar, de voormalige bestuursvoorzitter van de PThU, die voor het CRO (de voorloper van de classis Overijssel-Flevoland) in een commissie heeft gezeten die studieplannen las en van commentaar voorzag. In die periode kwamen er zo’n vijftien per jaar binnen. Als je kijkt naar de statistische groep zouden dat er eigenlijk veertig moeten zijn. Zo’n 36 procent van die studieplannen zat goed in elkaar. Maar ook 24 procent kreeg een sterk corrigerend advies.

Dat herinnerde me aan de jaren negentig, toen ik zelf studieplannen beoordeelde. Ik kreeg ooit een plan onder ogen van een predikant die Russisch wilde leren. Toen ik daar vragen over stelde in verband met de relevantie voor het werk, kreeg ik als antwoord: ‘Ik zou graag de atheïstische literatuur van Trotski en Lenin in de oorspronkelijke taal willen lezen’. Henk van der Sar herkende het dilemma voor de periode waarin hij zelf de studieplannen beoordeelde. ‘Het belangrijkste lijkt me de vraag te zijn of een predikant zelf een idee heeft van wat hij of zij wil met het studieverlof. Je kan er voor kiezen iets te kiezen wat aansluit bij datgene wat je toch al goed kunt; je kan er ook voor kiezen om juist onderdelen te nemen waarin je nog niet zo goed bent’.

Toen ik Henk Hogendoorn belde, die bij de landelijke dienstenorganisatie verantwoordelijk is voor de permanente educatie zei hij: ‘Het belangrijkste lijkt me, dat je als classispredikant bijdraagt aan een klimaat waarin je je eigen professionaliteit als predikant of kerkelijk werker serieus onderhoudt’.

Foto: Henk van der Sar (internet)