Overdenking bij de coronacrisis

Liturgie:

Zingen: Psalm 32: 3
Eerste schriftlezing: 2 Samuël 24: 11-19
Tweede schriftlezing: Mattheüs 10: 28-31
Zingen: Psalm 99: 7, 3
Gebeden
Zingen: Lied 601: 2, 3

Overdenking

Gemeente van onze Here Jezus Christus, lieve mensen thuis,

De coronacrisis roept vragen op. Ook geloofsvragen. Vandaag willen we er twee aan de orde stellen. De vraag: Waar komt de ziekte vandaan? En de vraag: Waar leidt de ziekte ons naar toe?  Vooral die tweede vraag is vanochtend van belang. Waar komen we uit? Maar als aanloop kan ik niet om die eerste vraag heen: Waar komt de ziekte vandaan?

Het bijbelboek Samuël wat we vanochtend lezen, gaat er anders op in dan het bijbelboek Job. Job ervaart ziekte. Maar hij kan geen oorzaak vinden. De ziekte is er. Het raakt hem nolens volens. Als het over de coronacrisis gaat herkennen we ons in Job. Dat virus is er gewoon. We zijn niet schuldig. We hebben ons er toe te verhouden.  
 
Bij de pest in het verhaal van David is dat anders. David heeft pestgedrag aan de dag gelegd. David heeft zijn generaal Joab opdracht gegeven alle mannen van Israël te tellen (vers 2). Joab probeert zijn koning nog tegen te houden: ‘Waarom zou je dat doen?’ (vers 3). Maar David zet door. Hij krijgt te horen dat er 800.000 strijdbare mannen zijn in Israël en  500.000 strijders in Juda.

Wat moet ie met die wijsheid? Wie zal tellen, wat van God is? En wie zal tellen zonder te begeren? David doet even denken aan keizer Augustus die in de kerstvertelling een telling doorvoert. Hij wil weten wie er in zijn rijk woont, om belasting binnen te halen. Mensen tellen is mensen op hun nummer zetten. Het is de eerste stap om macht uit te bouwen. David telt geen mensen om medicijnen te ontwikkelen; hij telt – zo staat het er letterlijk – de ‘strijdbare mannen’, dus de mensen die bloed vergieten. Davids gedrag staat haaks op psalm 99: ‘Niet op bruut geweld / hebt Ge uw macht gesteld. Onder Gods beleid / heerst gerechtigheid’.

De profeet Gad wijst David daarop. God is van niet gediend van Davids arrogantie. Gad legt David een keus voor. David mag kiezen uit  drie straffen: ‘Zeven jaar (sommige teksten zeggen: ‘drie jaar’) hongersnood, drie maanden vluchten voor je vijanden of drie dagen pest’ (vers 13). En dan zie je David van kleur verschieten. Als een klein kind is het de straf die hem inzicht geeft. Hij ziet de ernst onder ogen. Hij denkt na en zegt: ‘Ik wil niet afhankelijk zijn van mensen. Ik wil niet afhankelijk zijn van de genade en ongenade van militairen’. En dan kiest hij voor een straf die in Gods hand ligt. Laat God even zijn beschermende muur laten zakken. David kent God en weet dat die straf niet eindeloos zich doorzet. Zonder het uit te spreken kiest hij de pest. Drie dagen lang. Wie denkt er bij drie dagen niet aan het nieuwe testament, aan de dood van Christus? Drie dagen ligt hij in het graf. Drie dagen onder het oordeel van God. En dan is het oordeel voorbij, de wereld uit.  

Een engel van de Heer voert de straf uit. Hij voltrekt het oordeel. Zoals de engelen die Adam en Eva uit het paradijs verdrijven. De engel zwaait het zwaard van het pestvirus; 70.000 mannen verliezen het leven. Alleen de mannen worden genoemd. David had immers een bijzondere interesse in manschappen. 70.000 gaan er ten gronde. Er hoeft niet ‘dit’ te gebeuren of de beschermende muur die God voor je wil zijn is weg en die hele telling van je hebben en houden is achterhaald.

De theoloog Kohlbrugge stelt de vraag: Waar komen pokken en cholera vandaan? Wij zouden zeggen: Ze komen van de duivel. Of het is toeval. Zo ver gaat Kohlbrugge niet. De duivel heeft niet de absolute macht over de ziekten. We zijn ook niet uitgeleverd aan het toeval. De Catechismus zegt: ‘God regeert, zodat regen en droogte niet bij toeval op onze weg komen’. Het kwaad is er, maar op het moment dat het je raakt, moet je weten, dat God in de buurt is. Kohlbrugge noemt die kennis een troost. Als het de duivel zou zijn, die macht heeft om plagen te sturen, is er geen rem. Als God in de buurt is, is er wel pijn, maar geen eenzaamheid. En er is de muur van bescherming (Psalm 18).

De tekst uit Mattheüs die we gelezen hebben, gaat hierover. Jezus zegt: ‘Er valt niet één musje dood op de grond, zonder dat onze Vader het wil’. Sommige mensen zeggen: ‘God voorkomt dus alle pijn’. Maar dat is onjuist. Je moet de tekst lezen, zoals de Herziene Statenvertaling het doet: ‘Er valt niet één musje op de grond, zonder dat onze Vader in de buurt is’. Het gaat dus niet om ‘doodgaan’ van mussen, maar om ‘vallen’. En het gaat niet over de wil van God die alles wegpakt nog voordat het gebeurt. Hij is vlakbij om je op te vangen als het kwaad toeslaat. De tekst neemt de angst weg. Vader is in de omgeving.

Het is trouwens aardig om te lezen hoe die musjes in het Hebreeuws heten: ‘de tsifriem’. Met die ts-klank aan het begin hoor je ze als het waren tjilpen.

Het brengt bij een tweede vraag: Hoe reageren we op de ziekte? David zoekt in zijn moeilijke omstandigheden contact met God. Hij wil verbinding. Zoals veel mensen in onze coronacrisis last hebben van het isolement. Kinderen van de scholen doen goed mee met het afstandsonderwijs. Niet omdat ze graag onderwijs willen ontvangen. Maar omdat ze verbinding willen voelen. Zo zoeken wij in het geloof verbinding. Bij David impliceert het dat er eerst iets uit de weg geruimd moet worden. Hij spreekt een schuldbelijdenis uit. ‘Ik heb gezondigd’.

De joodse geleerde Rava zegt van het kwaad, dat het drie gestalten heeft. Hij noemt het kwaad eerst een reiziger, iemand die een poosje met je meewandelt. Als de gewenning groter is, wordt het kwaad een gast die bij je in huis verblijft. En als het kwaad aanhoudt, blijft het kwaad in je huis en wordt het zelfs je meester. Bij David is het kwaad een reiziger, misschien een gast. Maar David laat zich niet door het kwaad overmeesteren. De profeet brengt hem bij zinnen. David realiseert zich dat mensen in zijn omgeving de dupe worden van zijn gedrag. ‘Laat uw hand tegen mij en mijn familie zijn’, zegt hij. Voor het woord ‘familie’ staat ook het Hebreeuwse woord ‘huis’. Dus de mensen die je dichter dan anderhalve meter naderen, zij zouden het virus moeten krijgen.

David toont in zijn gedrag het geheim van het leven. Dat is niet wegschuilen achter anderen. Het is omgekeerd anderen achter jou laten schuilen. Plaatsvervangend leven. Bereidheid om in de schoenen van de ander te gaan staan. ‘Zie die arme schapen’. De argeloze schapen zijn zich van geen kwaad bewust, maar worden verschrikkelijk getroffen. Het zouden niet de schapen moeten zijn die de wolf ervaren, maar de herder zou er tussen moeten springen, realiseert hij zich. Er is geen grotere liefde dan deze. De bereidheid om je leven te geven voor je schapen. Het is dat evangelie wat we in Christus verkondigen. Hoe hij zijn leven geeft als schuilplaats, als rust. Rutte sprak op een wonderlijke manier over dit thema met het begrip ‘groepsimmuniteit’. Kort gezegd komt het erop neer dat we ons met zeventien miljoen mensen gecontroleerd moeten laten besmetten met het coronavirus. Mensen die het virus hebben opgelopen, zijn na zo’n besmetting immuun en vormen zo een beschermingshaag om mensen die door ouderdom of ziekte extra vatbaar zijn voor het virus.  

Het blijkt dat die ingetogen houding van David een deur opent. God is geraakt. En dan die prachtige zin: ‘De Heer begon het onheil te betreuren, dat was aangericht’. De ziekte stopt. De tekst zegt: ‘De engel van de Heere was op dat moment bij de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet’. Die dorsvloer is speciaal. Het is de plek waar ooit Abraham Isaäk wilde offeren. Ook toen was er die stem: ‘Genoeg, laat uw hand zinken’. Het is de plek waar later de tempel zal worden gebouwd.

De pointe van het verhaal zit hem niet in de pest. De pointe zit in de ontknoping. Het oordeel stopt bij de barmhartigheid van de Heere. De barmhartigheid wordt opgeroepen op de plek waar de eredienst zich zal ontrollen. De plek waar de tempel zal staan.

Het is nu een dorsvloer waar kaf en koren worden gescheiden. Hoog op de berg waar de wind waait. Daar wordt het kaf verjaagt, zodat het koren kan blijven. Het zal de plek worden waar de Geest waait. De plaats waar de lofprijzing zal klinken. De lofprijzing verleidt God tot barmhartigheid. De offerplaats is de plek waarin we Hem ontmoeten, de plek waar God zich laat aanspreken op zijn liefde. 

Geleerden laten zien dat er drie schrijfwijzers zijn voor Arauna. Soms heet het Arauna. Soms heet het Ornan. En je komt tegen Aranja. Arauna is de feitelijke naam van de Jebusiet. Ornan zou zoiets kunnen betekenen als ‘pijnboom’. Hier in vers 16 wordt in het Hebreeuws ‘Aranja’ gebruikt. Het is ‘de dorsvloer van Aranja’. Aranja betekent ‘vreugde van de Heere’. De Heere verheugt zich over deze plaats. De plaats is als een robijn waar het licht van God ontvlamt.

David had als overwinnaar dit land kunnen vorderen op de overwonnen Jebusieten. Maar hij wil het kopen. Hij wil de Heere niet offeren op een plaats die hem niets heeft gekost. David betaalt vijftig shekel (vers 24). Een bedrag waar je een half jaar voor moet werken. Jozef werd als slaaf verkocht voor 20 shekel. Een niet-joodse slaaf kostte 30 shekel. Dat was het bedrag dat Judas opstreek voor Jezus. En een joodse slaaf 50 shekel. Dus de prijs van een slaaf telt David neer.

2 Samuël eindigt hoopvol. Vers 25: ‘David bouwt op de dorsvloer van Aranja een altaar voor de Heer en brengt brandoffers en vredeoffers’. En zegt de tekst: ’Daardoor laat de Heer zich ten gunste van het land vermurwen en wordt Israël van de plaag verlost’. Vermurwen vertaalt de NBV. De HSV heeft het over ‘verbidden’. Hetzelfde woord vind je bij Isaäk als Rebekka geen kinderen kan krijgen. Dan staat er (Genesis 25: 21) ‘Izak bad vurig tot de Heere in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar. En de Heere liet Zich door hem verbidden, zodat Rebekka, zijn vrouw zwanger werd’. Onze God is een God die gevoelig is voor de gebeden van zijn kinderen. God troont op lofzangen en gebeden.

Amen

Gebeden, klik hier.

Meditatie ds. Hans van Solkema over coronavirus, klik hier.
Meditatie ds. Bart Trouwborst bij Exodus 7, klik hier.

Klaas van der Kamp

Illustratie 'De weg die leven heet', Lika Tov