Foto: Prof. dr. Maarten Duijvendak in gesprek met één van de vele bezoekers in de kazerne in Kampen

Burgemeesters in Overijssel hielpen Duitsers bij maatregelen tegen Joden


Alle burgemeesters in Overijssel hebben uiteindelijk meegewerkt aan de Duitse inspanningen in de oorlog om een administratie op poten te zetten, op basis waarvan de Joden burgerrechten werd ontzegd en die uiteindelijk leiden tot deportatie van de Joden. Slechts in enkele steden zoals Amstelveen, Arnhem en Eindhoven sputterden ze tegen. En dankzij de inspanningen van de bisschop van Roermond was er ook in Limburg verzet tegen de Duitse ordinanties.

Dat vertelde prof. dr. Maarten Duijvendak uit Groningen bij de presentatie van het boek ‘Sporen van Joods leven’ op 18 april 2024 in de kazerne in Kampen. Duijvendak verrichte onderzoek naar de reactie van de burgerlijke autoriteiten op de anti-Joodse maatregelen in de Tweede Wereldoorlog en naar de wijze waarop ze medewerkten aan het teruggeven van Joods eigendom aan de oorspronkelijke eigenaren. Er is inmiddels onderzoek gedaan naar het gedrag van 150 gemeenten. Kampen behoort tot de plaatsen waar de gemeente enig vastgoed van de Joden heeft overgenomen, en waar de gemeente meewerkte aan de maatregelen die uiteindelijk tot de deporatie van de Joden leidden.

Je moet wel onderscheid maken tussen de gemeente Kampen zelf die de Duitsers veel informatie aanreikte over Joodse families, zoals de vraag welke gezinnen een Joodse grootvader of grootmoeder hadden. In de gemeente IJsselmuiden was men veel soberder en ging men minimaal in op het verzoek van de Duitsers, maar in deze gemeente woonden eigenlijk ook geen Joden. Burgemeesters werden ook onder druk gezet door een Duitse rijksambtenaar die uitlegde dat tegenwerking onvermijdelijk zou leiden tot afzetten van de burgemeester en vervanging van de persoon door iemand van de NSB. Met het Fuhrer-principe dat ook was doorgevoerd in de burgerlijke gemeenten, waarbij de gemeenteraad geheel buiten spel was gezet, zou dat tot grotere trammelant leiden dan enige samenwerking met de Duitsers, zo werd de overheidsdienaars duidelijk gemaakt. Alleen in Limburg bleek het advies van de kerkelijke bisschop zwaarder te wegen dan de lijn die de Duitsers uitzetten en was er tegenwerking. Het leidde tot het afzetten van een derde van de burgemeesters.

In drie deportaties zijn de Joodse families uit Kampen op transport gezet; een eerste transport vond plaats op 14 augustus 1942, toen een aantal mannen naar een werkkamp bij Auschwitz werden gestuurd. Op 18 november 1942 werden de meeste Joden afgevoerd naar Westerbork en later verder naar het oosten. En op 10 april 1943 volgden nog vier Joden. In het boek ‘Sporen van Joods leven’ komen de Joden met naam en toenaam voor. ‘Het is een ongemakkelijke geschiedenis’, legde Maarten Duijvendak uit, die uiteindelijk 140.000 Joden in Nederland van hun burgerrechten heeft beroofd. Het begon met administratieve maatregelen: Joden mochten niet meer naar school, ze mochten niet meer bij de overheid werken, ze mochten niet meer in het park komen, ze mochten niet meer een eigen woning of bedrijf hebben.

In 1940 woonden er 50 Joden in Kampen. Dat waren er meer geweest; in 1930 waren er nog 69. Maar de gemeenschap trok ten dele weg naar Amsterdam en verouderde. De gemeenschap was deels seculier en stond helemaal niet te boek als ‘Joods’. Het gemeentebestuur kreeg al in 1937 vertrouwelijke aanwijzingen van minister Colijn waarin stond hoe men zich moest gedragen in oorlogsomstandigheden. Men kreeg de opdracht op zijn post te blijven, maar dat ging uit van de veronderstelling dat de bezetter de oorspronkelijke Nederlandse wetten zou respecteren. Al snel werden die rechten met de voeten getreden en in 1941 kwam er een eenhoofdige leiding in iedere gemeente. De burgemeesters van Kampen (Oldenhof) en IJsselmuiden uitten hun zorg en aar bleef het bij. Oldenhof zou een half jaar later toch worden afgezet, nadat hij weigerde straatnamen aan te passen, waarin mensen als koningin Wilhelmina waren vernoemd. Hij werd vervangen door een NSB-burgemeester.

Toen de Joden waren afgevoerd werden hun bezittingen verkocht aan particulieren. De burgerlijke overheid kocht 270 hectare Koekoekspolder, eigendom van Arnold Hartog, een Nijmeegse industrieel. Toen de Duitsers moeilijk deden over de Joodse begraafplaats in IJsselmuiden wees burgemeester Van Engelen er op, dat de grond eigendom was van de gemeente. En daarmee was de kous af. De gemeente Kampen kocht een volkstuintjescomplex van Herman Goudsmid, de Joodse eigenaar. Na de oorlog heeft een dochter van hem zich jaren ingespannen om compensatie te krijgen voor de grond.

Duijvendak onderzocht ook de wantoestanden die zich voordeden in steden als Amsterdam en Den Haag. Daar heeft de gemeente achterstallige heffingen opgelegd aan Joden die al gedeporteerd waren. In Kampen zijn geen bewijzen van soortgelijke wanpraktijken of het zou al moeten zijn dat er nog in 1944 straatgeld is geïnd betaald uit een Joodse nalatenschap.


Na de oorlog is de Joodse begraafplaats aan de eerste Ebbingestraat verplaatst naar IJsselmuiden. En volgens de bronnen is dat met instemming van het Joodse toezicht van S. de Jong gebeurd.

Duijvendak ging in op de persoonlijke geschiedenis van enkele families. De familie Boektje – Cohen was een succesvolle familie. Men had een zaak in electrische artikelen en sportkleding. Er kwam een zekere Nijssen uit Rijswijk die op bevel van de Duitsers als ‘Verwalter’ de zaak overnam.

Heintje Vos-Heilbron is een ander voorbeeld. Ze woonde in een arbeidswoning. Haar man was borstelmaker. Ze overleed in het ziekenhuis van Westerbork. Doede van Polen was als hoofdwachtmeester verantwoordelijk voor de boedelbeschrijving en deed dat in vrij algemene termen. Onduidelijk is of dit een vorm van sabotage is. Hoe dan ook: hij werd na een jaar vervangen, omdat de Duitsers meer nauwkeurigheid wilden hebben in de beschrijving zodat ze zouden weten of er kostbare goederen in een inboedel zaten, zoals schilderijen en antiek, waar ze hun voordeel mee zouden kunnen doen.

Weer een ander verhaal geeft tandarts Polak die onderdook op het Kampereiland en veilig het einde van de oorlog bereikte en nog jarenlang een tandartspraktijk dreef aan de Vloeddijk in de Hanzestad.

De inleider ging in op diverse vragen vanuit de goed bezette zaal. Op de vraag of de rehabilitatie na de oorlog te maken had met anti-joodse gevoelens of meer een algemeen karakter had, suggereerde de inleider het laatste. Inboedels van Joden, maar ook van NSB-ers en andere vrijgevallen huizen kwamen na de oorlog op een ruilbeurs om mensen weer aan huisraad te helpen.

Duijvendak heeft enkele aanbevelingen toegevoegd aan het boek, die al door de gemeente Kampen zijn overgenomen. Het gaat vooral om symbolische handelingen: er zouden nog enkele struikelstenen kunnen worden aangebracht en het volkstuintjescomplex zou de naam van ‘Goudsmid’ kunnen krijgen. Ook zou een klein monument bij het spoorwegstation niet misstaan.