Kerk en Israël? Beginnen bij Genesis!


Tijdens de studiedag 'Mozes in Saksenland' hield dr. Maarten den Dulk een lezing over 'Kerk en Israël? Beginnen bij Genesis!'. Hieronder zijn uitgewerkte bijdrage.

Over de vraag hoe je het tegoed van Israël kan doorgeven

 

Er zijn tijden dat ik in verlegenheid zwijg over Israël, en dan met name over de staat en over haar verhouding tot de Palestijnen, maar zwijgen is iets anders dan vergeten of negeren. Steeds als ik me verwijder van Jeruzalem deel ik de ervaring van de Emmaüsgangers die merken dat de Messias van Israël incognito met hen meegaat en hen bij de les houd. Jezus doet dat doordat ‘hij begint bij Mozes’, zoals Lukas zegt. Zo probeer ik in de geest van de Messias steeds weer te beginnen bij Mozes, namelijk: door de woorden van Mozes te doen en te horen. Dat is iets anders dan over Israël spreken. Het is een andere beweging. Ik probeer door te geven wat ik ontving. Dankbaarheid jegens Israël kan ik maar beter niet uitdrukken door het voortdurend dwangmatig over Israël te hebben (en over de Joden en over de Staat), maar door aan anderen door te geven wat ik van Israël ontvangen heb. Dat lijkt me onze taak in de gemeente. Niet praten over Israël – wie is daarmee gebaat? - , maar doorgeven wat we van haar ontvangen.

 

Het gaat me om drie aandachtspunten. Het doen van het gebod, het gesprek in het leerhuis en de politieke opdracht om een veelzijdige samenleving te vormen. Daartoe begin ik – in navolging van Jezus - bij Mozes.

 

Zo begon ik halverwege mijn leven met de doorgaande lezing van de vijf boeken van Mozes en gaf mijn leeservaring door onder de titel Vijf kansen – een titel die ik ontleende aan een gedicht van Ida Gerhardt. Dat ‘doorgeven’ deed ik in mijn eigen taal, zoals het me gegeven werd te verstaan, in het spoor van mensen als Miskotte, Kroon en Breukelman, Beker en Hasselaar, Barnard en Overbosch, Deurloo, Van Gennep en Ter Schegget, maar ook Zijlstra en Nagy en wie er maar in mijn leven voorbij kwam. Maar – een paar decennia later - merkte ik dat ik weer opnieuw moest beginnen en deed dat zonder voetnoten en verwijzingen met het kleine boekje Voor een nieuw begin. De agenda van Genesis. Middelburg 2017. Daar vindt u de nodige verwijzingen naar de tekst van Genesis.

 

Vandaag concentreer ik me op het begin van de vijf boeken van Mozes, Genesis 1-11. De vraag die me bezig houdt is: wat ontvang je daar en hoe kan je dat doorgeven in de dagelijkse praktijk van het gemeenteleven?

 

In drie verhalen wordt het antwoord gegeven: In het scheppingsverhaal horen we wat het levensgebod is en hoe je het doet. In het paradijsverhaal horen we over het leerhuis, waar het gesprek gevoerd wordt over het levensgebod. In het zondvloedverhaal gaat het om de vraag hoe je het levensgebod in praktijk brengt in de samenleving . Met die drie vragen wordt ik in dit voorwoord geconfronteerd: Wat is het levensgebod? Hoe ben je erover in gesprek? Wat betekent het voor de samenleving? Dat leer ik in Genesis 1-11 en ik verbeeld me dat dit de drie zaken zijn die we in de dagelijkse praktijk van het gemeenteleven hebben door te geven.

 

  1. Over het levensgebod en hoe je dat doet

 

In het scheppingsverhaal (Genesis 1 – 2:3) wordt verteld wat het levensgebod is. Dat gebeurt op een heel praktische manier, namelijk in de gestalte van het sabbatsgebod. Het sabbatsgebod luidt: zes dagen al je werk doen en de zevende rusten. Daarover gaat het scheppingsverhaal. Je hoort hoe het sabbatsgebod wordt uitgevoerd, heel gedisciplineerd, van dag tot dag. Het verhaal van Genesis 1 richt je aandacht op die afwisseling van de werkweek en de rustdag en het leert je: zo houd je het leven erin. Het verhaal richt vooral je aandacht op de aard van al je levenswerk, namelijk van dag tot dag zorgen voor licht, ruimte en voedsel voor alles wat leeft. Zo leren we aan de hand van één gebod, wat de zin en de strekking is van alle geboden van de Thora: zorgen voor licht, ruimte en voedsel voor al wat leeft.

 

Maar het belangrijkste komt nog. Het scheppingsverhaal meldt dat God zelf dit gebod vervult! Dit is een God die zelf doet, wat hij zijn mensen gebiedt. Die God staat niet boven de Wet, hij valt ermee samen, hij is het woord zelf en – meer dan dat - hij doet zelf wat hij zegt. Hij geeft niet een gebod om mensen aan het werk te houden, maar hij doet zelf voor hoe dat gebod werkt. En dat is de pointe!

 

God die het typisch Joodse sabbatsgebod vervult, dat moet wel de God van Israël zijn. We horen in het scheppingsverhaal hoe deze God, de God van Israël, het levensgebod van dag tot dag vervult en hoe wij daarop van dag tot dag in vertrouwen kunnen leven. Inderdaad van dag tot dag! De Eeuwige laat immers merken dat hij niet eeuwig de tijd heeft, maar dat hij nu tijd moet maken voor mens en wereld zodat ze niet in het tohoewabohoe verdrinken zonder dat iemand het ziet. En hij máákt tijd door voor de mensen hier en nu present te zijn. Dat is de grote verrassing van het scheppingsverhaal. De Wet wordt ons hier en nu als Evangelie aangezegd. Zo kunnen wij de Joodse Thora doorgeven aan iedereen die het horen wil, namelijk als Evangelie, als een krachtig, levenwekkend woord, dat richting geeft aan ons dagelijks handelen, hier en nu. En dan met de clou: God is al bezig, nu jullie! Jullie zijn bestemd om metterdaad op dit beeld van God te lijken. Nu! Je hebt niet eeuwig de tijd! Genesis 1 laat het levensgebod klinken als opwekkingslied. Zo horen we in het voorwoord op de Thora hoe het met de hele Thora is gesteld: deze Wet is geen wurgcontract, maar een genadige wending naar het leven toe.

 

Zo legde ook Paulus de Thora uit, namelijk als Wet van het leven. De Thora getuigt van de kracht waarmee God zelf het gebod doet op een wijze die bevrijdend is voor alle mensen en hij gaat daar heel ver in. In Genesis 1 hoor je dat deze wonderlijke God positie kiest waar het voor mensen zo donker is dat ze er kunnen verdrinken zonder dat iemand het merkt. En daar brengt hij licht. Dat is de weg die Israëls God kiest en – zegt Paulus – dat is dan ook precies de weg die de Messias kiest, zodat alle mensen er aan kunnen meedoen. In die wonderlijke zin gaat het in het scheppingsverhaal over het universele levensgebod en het is onze taak om dat levensgebod aan allen die het horen willen door te geven. Vragen over het ontstaan van de aarde en de ontwikkeling van het leven behandel je maar in je eigen tijd. Wij zijn hier met existentiële levensvragen bezig. Dat geven we door.

 

  1. Over het leerhuis en waar het gesprek over gaat

 

In het paradijsverhaal (Gen. 2:4 – 4:26) wordt duidelijk dat het levensgebod bedoeld is voor iedereen op aarde. De Thora mag dan het draagbaar heiligdom zijn van Abrahams volk, maar het is geen geheimleer, het gaat alle mensen aan, mannen en vrouwen, van Adam en Eva af, via Kaïn en Abel en Henoch en Lamech tot Elckerlyc toe. De oproep: ‘Kies dan het leven!’ geldt voor stad en land, urbi et orbi! De vraag is hoe krijgen al die mensen er kennis aan? Het lijkt een overbodige vraag. Iedereen weet het toch. De oproep: ‘Kies dan het leven!’ klinkt immers zo algemeen dat je mag aannemen dat iedereen het wel ergens tussen de oren moet hebben, en wel vanaf de geboorte. Daar heb je geen bijbel voor nodig. Maar het probleem is dat geen gebod dagelijks zo met de voeten getreden wordt als juist dit levensgebod. Dat is raar. Iedereen weet ervan en toch wordt het overal vergeten en verguisd! Daarover gaat het paradijsverhaal. Daar horen we hoe mensen het levensgebod leren en we horen hoe die les verstoord wordt.

 

Hoe leren mensen het levensgebod? Het antwoord dat in het paradijsverhaal wordt gegeven luidt: bouw een leerhuis! Ontgin een tuin en houd in het midden een plaats open tussen twee bomen en noem de éne ‘levensboom’ en de andere ‘kennisboom’. Zo maak je op symbolische wijze onderscheid tussen twee basale levensbehoeften van de mens. Om te kunnen leven heb je namelijk voedsel nodig en onderwijs. De levensboom herinnert je eraan dat je recht hebt op voedsel. Je hebt recht op alle vruchten die de aarde geeft en je kan dus met een goed geweten de aarde productief maken en de opbrengst consumeren om je zelf in leven te houden. Daar staat de levensboom voor. De kennisboom herinnert je eraan dat je óók recht hebt op onderwijs. Je moet leren wat het verschil is tussen goed en kwaad, dat wil zeggen: het verschil tussen wat het leven bevordert en wat het leven bedreigt. Als je dat niet helder hebt, dan loopt het hele proces van produceren en consumeren uit de hand. Dan doe je maar wat. Dan propt de één zich vol en de ander krijgt niets, dan put je de aarde uit en laat je een woestijn achter voor de volgende generatie. Kennis van goed en kwaad is levensbelangrijk. Vandaar die twéé bomen. En de ruimte daartussen, dat is het leerhuis. In de mythologie van de volken rondom Israël komt in de regel slechts één boom voor, de levensboom. In de Joodse overlevering gaat het om twéé bomen, de levensboom en de kennisboom. En het zal duidelijk worden hoe belangrijk dat verschil is.

 

Hoe gaat het namelijk toe in dit onderwijs volgens Genesis? Opnieuw doet God het voor en begint met een ontspanningsoefening. Hij wendt de blik van de levensboom naar de kennisboom en zegt ‘Bij de levensboom denk je aan eten, maar bij de kennisboom moet je daar eens even niet aan denken: ‘Niet eten van de kennisboom…’. Hij zegt daarmee: Hier, bij de kennisboom, moet je even stoppen met dat oeverloze gejakker van produceren en consumeren. Je moet van ophouden weten anders produceer je meer dan je op kan en dan ga je dood. Dat is niet de bedoeling. Ik wil je nu iets leren, dus zet even alles opzij en maak ruimte voor het onderwijs. Datzelfde zal het volk Israël later horen bij de berg Sinaï: ze moeten afstand houden van de berg en krijgen de raad om even al hun dagelijkse bezigheden te onderbreken, zodat er ruimte komt voor het onderwijs van God. Dat is de zin van de ontspanningsoefening: ruimte maken voor een leermoment.

 

Zoals we allen weten, vindt de slang dat het wel zonder deze onderbreking kan. De slang doet zijn leermoment op in de strijd om het bestaan zelf. Die slang is een slimme leerling die genoeg heeft aan de levensboom en die raadt dus aan om het leerhuis bij de kennisboom per direct op te eten. De slang is een gewiekste populist die vindt dat alle leerhuizen links zijn en dat je ze dus links moet laten liggen. De gevolgen van zijn snelle actie zijn bekend. Bedenk echter wel, dat die slang niet dom is, integendeel. Die slang vertegenwoordigt de wijsheid van de wereld, de wijsheid die de levenservaring van alle levende wezens in zich verzamelt. Dat is de wijsheid waardoor levende wezens zich zelf kunnen handhaven en aanpassen in de meest gevaarlijke omstandigheden en waardoor ze kunnen overleven in de dagelijkse strijd om het bestaan. Die wijsheid doe je op in het leven zelf! En niet een apart leerhuis. De slang is slim, is streetwise, en dáárom zo succesvol. Ook hij roept: Kies dan het leven! En uit zijn mond klinkt het als muziek. Je krijgt hem niet klein. Als je probeert de slang op z’n kop te trappen, bijt hij je in de hiel. En precies die giftige bijterigheid maakt het zo moeilijk om een bijzonder leerhuis te bouwen en gaande te houden. Maar dat is wel wat ons opgedragen is te doen: de wacht te houden bij het verschil tussen de wijsheid van God en de wijsheid van de wereld. Dat heeft kerk van Israël geleerd.

 

De grote vraag is evenwel: Waar gaat dit onderwijs over? Het zou moeten gaan over goed en kwaad en over het verschil daar tussen. Maar hoe komt deze oeroude, hoogst ingewikkelde, ethische kwestie in het leerhuis aan de orde? Wat is goed en wat is niet goed? Het gaat er in het paradijsverhaal zo simpel aan toe, dat je er makkelijk overheen zou kunnen lezen. Er wordt namelijk schijnbaar terloops een definitie gegeven van wat niet goed is. Die definitie luidt als volgt: ‘Niet goed: dat is dat de mens alleen is’. Schijnbaar terloops – het lijkt de opmaat tot een ‘boer zoekt vrouw’ verhaaltje - , maar vergis je niet. In deze definitie wordt de hele Wet en de Profeten samengevat. Niet goed, dat is wanneer je op jezelf bent teruggeworpen en dringend hulp nodig hebt van anderen om in leven te blijven, maar er is geen helper. Dat is niet goed. Of: Niet goed, dat is dat je denkt dat je volstrekt onafhankelijk van anderen moet worden, zodat je geen hulp van anderen nodig hebt en anderen ook geen hulp hoeft te verlenen. Dat is niet goed. Goed is, dat je leert leven in een sfeer van helpen en geholpen worden. Daarover gaat het onderwijs. Simpel dus.

 

Maar – en nu komt het – dit onderwijs in het leerhuis gaat in de vorm van een gesprek. Een gesprek waar alles wat geleerd wordt óók nog eens weersproken wordt. De slang sist: Wat een onzinnige definitie van goed en kwaad is dat! Hoe zo ben je op de ander aangewezen? Het leven leert nu juist dat je op je zelf bent aangewezen en dat je het zelf moet rooien. Het gaat niet om helpen of geholpen worden. Het gaat om eten of gegeten worden. Het leven is een slangenkuil en daar moet je je op instellen. Zegt de slang. Welnu precies deze kwestie is in het geding in het leerhuis. De kennistheorie in deze school is op zich zeer basaal: kennen is elkaar kennen, het is elkaar aanzien en respecteren, het is weten wat de ander nodig heeft en wat je er praktisch aan kan doen en het is weten wanneer je zelf hulp nodig hebt en dan de schaamte overwinnen en om hulp vragen. Het lijkt eenvoudig. Totdat het weersproken wordt en dan ziet alles er ineens anders uit. Het leerhuis is er om dit gesprek te voeren, steeds opnieuw in steeds veranderende omstandigheden, in steeds andere tijden. We worden steeds weer geconfronteerd met het feit dat deze bijzondere kennis van de menselijkheid (de kennis van het leven in de relatie, in recht en trouw jegens elkaar, zoals deze God die leert), anders is dan de kennis van de wereld. Steeds weer worden we overvallen door de verbijstering: waarom vind je zo weinig van die eenvoudige menselijkheid terug in de wetenschappelijke theorievorming en in de economische ideologie en in de dagelijkse praktijk? Het lijkt wel of de mensen die bijzondere kennis van de liefde haastig hebben opgegeten en weggeslikt. Dat is het probleem met die simpele kennis. Je slikt het gedachteloos weg. Pas als je het gaat doen, merk je hoe moeilijk het is. Het gaat dan ineens om leven en dood. Dan zijn de rapen gaar en loopt de samenleving hopeloos uit de hand. En dan blijkt dat het niet gaat zonder vergeving en verzoening. Dat doen – is dat dan nog wel mogelijk? Daar is het leerhuis dus voor: hoopvol blijven oefenen om het onmogelijke te doen, in gesprek met God en in gesprek met de wereld.

 

Wat betekent dit voor de samenleving?

 

Hoe bouw je een samenleving op in een sfeer van helpen en geholpen worden? En wat gebeurt er als het niet werkt? Het antwoord wordt gegeven in het zogenaamde zondvloedverhaal, maar daarmee bedoel ik de hele cyclus van Genesis 5-11. In die verhalencyclus gaat de maatschappelijke horizon wijd open. Het levensgebod wordt daar uitgelegd met het oog op de opbouw van een wereldwijde, veelzijdige samenleving. Het levensgebod blijkt een gebod te zijn met een maatschappelijke en politieke strekking.

 

Het probleem waar Genesis 5-11 ons mee bezig houdt, luidt: willen we een samenleving waarin het allemaal draait om de mens als enkeling en dan met name om de vrijheid van het individu? Of is het omgekeerd: vragen we aan elk mens om zich in te zetten voor het belang van het staatsbestel waar het recht van allen gelijkelijk wordt gewaarborgd? We zitten midden in het probleem en we kennen de hartstocht van beide overtuigingen. Het is enerzijds de lust van het liberalisme en anderzijds de ijver van het socialisme. We hebben ze allebei tot in extreme vorm leren kennen. De twintigste eeuw was de eeuw van het linkse ongeduld en de 21e eeuw begint als de eeuw van het rechtse ongeduld. Elk van beiden heeft ons iets goeds gebracht, links bracht ons ooit de rechten van de mens en rechts bedacht al vroeg de democratische staatsvorm. Maar als de één zich groot maakt ten koste van de ander wordt niemand er vrolijk van. Hoe moeten we hiermee verder? Genesis scherpt het geweten vertellenderwijs aan.

 

Als advocaten in dit geding treedt eerst een zekere Noach op, die laat zien wat een mens in z’n eentje vermag, en daarna zijn vrouw en zijn kinderen, die laten zien hoe je elkaar nodig hebt om de maatschappij op te bouwen. Zij laten zien dat zowel de enkeling als de samenleving een eigen gewicht heeft en dat je ze niet tegen elkaar moet uitspelen.

 

Noach is het voorbeeld van het vrije, onafhankelijke, moedige individu. Die trekt zich niets aan van wat anderen doen. Hij constateert dat de wereld om hem heen vergaat, sluit er zijn ogen niet voor en reageert op een volstrekt eigenzinnige manier. Hij hokt enkele wezens op in een kistje met de bedoeling om ze na de crisis weer vrij te laten! Hij weet ook wel dat hij daarmee de zondvloed niet tegenhoudt. Het zet niettemin koppig door en laat daardoor op termijn zien wat de betekenis is van zijn solistische, absurde optreden. Geen geringe betekenis! Door enkele levende wezens te redden, is het alsof hij een hele wereld redt. Dat is het politieke belang van de enkeling.

 

Zijn vrouw en kinderen, Sem, Cham en Jafet, zijn het voorbeeld van de mensheid die zich organiseert in gemeenschappen. Zij hebben de moed om, na de grote crisis, opnieuw te beginnen en kinderen ter wereld te brengen en ze uit te laten waaieren over de hele wereld. Zij zorgen ervoor dat er een grote verscheidenheid komt van volken, culturen en talen. Zij bouwen steden en brengen grote staatslieden voort, zoals de bijna goddelijke Nimrod. Kortom, zij geven structuur aan de samenleving en laten zien wat de gemeenschap kan bereiken door goede sociale organisatie. Zo kan je het levensgebod ontvouwen als de opdracht aan alle mensen om te werken aan ‘een rechtstaat zonder grenzen’ (naar de mooie definitie van Tamarah Benima Joodser dan dit krijgt u het niet. De levenskunst van de Joodse beschaving. Amsterdam 2015, blz 36). Dat is het politieke belang van de gemeenschap.

 

Individu en gemeenschap reiken elkaar de hand. Maar in het verhaal over de zondvloed horen we echter ook over de keerzijde. Alles gaat mis als het individu zich zelf verabsoluteert tot een elitaire, narcistische held, die schaamteloos leeft ten koste van anderen. De aarde verdraagt die absolute vorm van liberalisme niet. En - nog eens - alles gaat mis als de gemeenschap zich zelf laat meeslepen door de mythe van de ideale staat. In het verhaal van de torenbouw van Babel krijgen we daar een schets van te zien. Men bouwt een staat waar slechts één taal gesproken wordt, dat wil zeggen waar één ideologie heerst die allen moeten beamen en die ieder buitensluit die ervan afwijkt. Dat begint bij een fantastische droom en eindigt met onderdrukking. Amos Oz heeft in zijn fijnzinnige boek Onder vrienden beschreven hoe smartelijk de socialistische droom van de kibboets stukliep op het feit dat daar de eenzaamheid van de enkeling, de man, de vrouw het kind, niet werd gezien en zelfs ideologisch ontkend. Je kan elkaar met de mooiste dromen terroriseren.

Deze politieke kennis behoort tot datgene wat de kerk van Israël ontvangt en wat we hebben door te geven. Dat zit allemaal in dat éne levensgebod. Eenvoudiger kan je het niet krijgen. Het wordt pas ingewikkeld als je het gaat doen. En dat doen we dus.

Maarten den Dulk
Alphen aan den Rijn
Mei 2019

Foto: Maarten den Dulk