Eenvoudige test om fijngevoeligheid te peilen

Vier vragen wil ik u voorleggen. Het spel is, dat je altijd het minst slechte antwoord kiest. Er zijn niet bij voorbaat goede of slechte antwoorden. Ik geef van tevoren toe dat het een enquête is op het niveau van Libelle. Iets anders geformuleerde vragen zouden weer andere antwoorden geven. De vragen zijn bedoeld als spelletje, een manier om in de vraagstelling van mijn presentatie te komen. Vandaar vier vragen die kunnen helpen bij de vraag hoe fijngevoelig we zijn.  

1. Er is een nieuw boek uitgekomen. De reclame zegt: ‘Dit boek moet je hebben als je dertig wordt’. Stel je hebt een goede kennis die toevallig binnenkort jarig is. Wat doe je?
A. Je bestelt het boek en pakt het mooi in.
B. Je vraagt aan de persoon in kwestie of aan iemand uit de omgeving of de kennis het leuk vindt.
C. Je geeft een boekenbon.

2. De kerk besluit tot een kerkproeverij, een zondag waarop iedereen een gast mee nodigt naar de kerk. Je wordt gevraagd iemand van circa 30 jaar mee te nemen. Je hebt een goede kennis die aan de omschrijving voldoet. Wat doe je?
A. Je houdt niet van dat soort opdrachten en doet niet mee.
B. Je schrijft een kaart en geeft het af bij een adres.
C. Je spreekt de kennis aan en legt de vraag op tafel.

3. Een goede kennis van dertig komt bij je langs en wil je mening over het beleggen van geld in bitcoins. Hij/zij is enthousiast. Wat zeg je?
A. Je zegt dat je geen kennis hebt van beleggingen of ervaring hebt met bitcoins.
B. Je vertelt wat je weet van beleggen en van bitcoins. 
C. Je vraagt naar de ins en outs van de nieuwe intenties.

4. Iemand van dertig, die je goed kent, spreekt tijdens een verjaardag heel kritisch over de kerk waar jij bij hoort. Wat doe je?
A. Je laat horen dat er ook andere kanten aan de kerk zitten.
B. Je vraagt of de persoon in kwestie ook andere ervaringen heeft.
C. Je zegt dat je bepaalde vormen van kritiek wel begrijpt.

In het nagesprek wordt eerst de vraag gesteld: Tel alle a’s, b’s en c’s. Mensen kijken nu welk antwoord ze 2 keer of vaker hebben (het kan dus zijn dat iemand 2 a’s en 2 b’s heeft). Je verkent nu de score in de groep. Hoe vaak is er een a, hoe vaak een b, hoe vaak een c? Dat geeft een typering van de groep. Globaal kan je zeggen:

Veel a staat voor: je eigen persoon is centraal in de beoordeling. Je schroomt niet om je eigen biografie als oriëntatiepunt in het gesprek te hanteren.

Veel b staat voor: je bent een verkennende persoon. Je peilt voorzichtig waar de ander zit en brengt op maat je eigen persoon in.

Veel c staat voor: je laat je eigen persoon los en geeft de ander alle ruimte. Je gunt de ander de vloer en de beleving en bent daarvoor belangstellend.

Valkuilen in de werkvorm zijn:
* Je gaat in discussie over de vraag. Even proeven van de vraag kan geen kwaad. Maar natuurlijk kan je beweren dat bij vraag 2 bijvoorbeeld het idee van kerkproeverij in alle antwoorden al agenda-bepalend wordt ingebracht en dus tendentieus is als vraag.
* Je hecht te veel waarde aan de impressie. Het gaat om een steekproef om de mensen bij de vraagstelling te krijgen. Niet meer en niet minder. Anders opgestelde voorbeelden zouden wellicht weer andere resultaten geven.

Je kan concluderend zeggen: Geen enkel antwoord is verkeerd. Ik ga evenwel in mijn verhaal een pleidooi voeren om antwoorden in de lijn van antwoord c aan te moedigen.