2. Zoon

Wij geloven in één God, en in één Here Jezus Christus,

die om ons mensen en om ons behoud

is neergedaald uit de hemel.

 

God gaat ons begrip ver te boven. We kunnen Hem niet doorgronden. Des te wonderbaarlijker is het dat Hij met ons het gesprek aan gaat. God doet moeite om dichtbij ons te komen en zichtbaar te zijn. We herkennen Hem het duidelijkst in de gestalte van een mens, Jezus van Nazareth. Een kind van eenvoudige komaf. God is in de gestalte van Jezus als mens benaderbaar en identiek aan ieder van ons. Hij heeft een leven geleid, waarin pijn en verdriet zich breed maakten. Christa Anbeek, remonstrants theologe, sluit daarop aan. Ze legt uit dat het leven voor ieder van ons meer is dan geluk en succes. Het lijden hoort er bij. ‘Lijden maakt je leven niet minder kostbaar. Dat is wat het christelijke symbool van het kruis mij in allerlei toonaarden zegt: daar waar lijden is, is het bijzondere en waardevolle van het leven niet weg…’ Jezus, die de gestalte van een mens aanneemt, laat zien waar we de ultieme waarden van het menselijk leven kunnen vinden. Tegelijk geloven we dat Hij de mens naar Gods beeld is, die leeft zoals God het heeft bedoeld. Zijn naam is Immanuël, God met ons. In de Zoon is God solidair met de mens tot het einde. Hij blijft dienstbaar, zelfs waar mensen hem verstoten en kruisigen. Hij offert zijn leven, maar wordt opgewekt door zijn hemelse Vader en verzoent zo mensen met God en met elkaar.

 

Meetrekken

Jezus deelt vrijwillig in ons menselijk bestaan. Hij kent het leven met alles wat er op en er aan zit. Hij heeft in het bijzonder oog voor kwetsbare mensen, mensen die weet hebben van de rafelranden van het leven. Hij focust niet op de vraag of zij de ellende mogelijk aan zichzelf te wijten hebben. Dominee Henri Veldhuis maakt in een boek een vergelijking met een huis dat in brand staat. Als iemand in zijn eigen huis de boel in brand steekt (een daad van zonde), dreigt hij om te komen in de vlammen die hij zelf heeft veroorzaakt. Maar Jezus gaat met inzet van Zijn eigen leven – om de metafoor vast te houden – het huis binnen om de mensen uit de vlammen te redden.

 

Genezen

Jezus heeft tijdens zijn leven zieken genezen. De genezingen laten zien dat God het goede voor heeft met mensen. Jezus brengt hen terug bij de bron van levend water, bij God zelf. Door zijn woorden en zijn daden gaat het leven weer stromen. Hij raakt melaatsen aan. Ze worden genezen en kunnen uit quarantaine, ze mogen zich weer in het publieke leven begeven. We geloven dat Jezus, de Levende, de ban van de dood heeft gebroken. Hij neemt de ziekte zijn ultieme wapen af.

 

Verlaten

Stilte kan balsem voor de ziel zijn. In de stilte kun je het contact met God zoeken en vinden. Dat zijn heilige en heilzame momenten. Stilte kan echter ook drukkend zijn. Jezus kent beide ervaringen: in de afzondering is Hij in gesprek met God én in de verlatenheid krijgt Hij geen antwoord van God. De diepste ervaring is die aan het kruis, als Hij in de duisternis van verlatenheid een psalmwoord roept. Deze ervaring is herkenbaar voor velen die zich afvragen waar God is. Daarin is Jezus gelijk aan ons en zijn wij in gebied waar Jezus ook vertoeft. En... daar is God.

 

Zingen

Hoe zou je kunnen zingen in deze wereld waar zoveel verdriet is? Waar mensen lijden en afscheid moeten nemen? Jezus heeft vanaf Zijn geboorte deel aan het lijden van de wereld. Hij huilt omdat Zijn vriend Lazarus is overleden. Maar aan de vooravond van zijn lijden en sterven zingt Hij samen met zijn leerlingen de lofzang. Zo zingen pelgrims van alle tijden en alle plaatsen hun lied, door hun tranen heen. Want ze zetten de ene voet voor de andere, op weg naar een nieuwe toekomst. De graankorrel sterft en draagt veel vrucht.

 

2.1   Meetrekken

 

God leidt hen met een wolk overdag,

in de nacht met een lichtend vuur

Psalm 78: 14

 

We staan er niet alleen voor bij alle aanvechtingen die we kunnen voelen in de coronacrisis. God is aanwezig. Soms verborgen, dan weer zichtbaar. We raken in de persoon van Abram vertrouwd met de gedachte dat de Here God meetrekt met Zijn volk. In de antieke oudheid had iedere streek zijn eigen goden. Dat maakt je kwetsbaar als je van plaats verandert. Je raakt niet alleen je vertrouwde plaatsen kwijt, je begeeft je ook in een gebied waar andere goden de dienst uitmaken. Het is daarom opmerkelijk dat de God van Abram meetrekt met de aartsvader. Ze reizen gezamenlijk naar beloofd land. God is solidair met hem.

Verderop in de Bijbel lezen we dat God Zijn volk uit Egypte leidt en voor de Israëlieten uitgaat in de woestijn. Onze eerste associatie bij iemand die voorop gaat is, dat hij een leider is. Een gewichtig persoon, een president of koning die de cruciale beslissingen neemt. De joodse geleerde Levinas wijst op een ander aspect. Het is geen pretje om in de woestijn voorop te lopen. Het is lastig om de weg te vinden, want er zijn geen gebaande wegen. Je struikelt, zoekend naar een pad loop je schaafwonden op. Rijke gezelschappen die door de woestijn trekken, nemen een slaaf mee die voorop loopt en de risico’s opvangt. Kortom, als er staat dat God voorop gaat in de woestijn, wil dat zeggen dat Hij zich gedraagt als dienstknecht voor zijn volk. Hij loopt de kwetsuren op, zodat zijn volk veilig kan wandelen. Hij haalt de struikelblokken weg, zodat wij veilig kunnen kuieren en behouden aankomen. Zo is onze God.


God leidt zijn volk veilig, zodat het niet angstig hoeft te zijn. De Israëlieten ervaren dat al meteen na de uittocht uit Egypte. Het volk komt voor de Schelfzee te staan. Op het moment dat de joden van achteren worden bedreigd door de Egyptenaren beweegt de wolk zich van de voorhoede naar de achterhoede van het volk (Exodus 14:19). Voor het volk geeft dat licht in het donker. Voor de farao daarentegen is er slechts duisternis. Voor de joden wordt opnieuw Gods solidariteit onderstreept. De Heer beweegt zich naar de plaatsen waar de klappen dreigen te vallen.


Om steeds weer herinnerd te worden aan Gods aanwezigheid tijdens de reis door de woestijn, op weg naar beloofd land, bouwen de joden ieder jaar een loofhut. Ze zetten zich met de hele familie in de hut en kijken door het schamele dak naar de sterrenhemel. Ze herinneren zich hoe de plagen van Egypte hen niet ten einde toe hebben getroffen. De pest van de Egyptenaren gaat aan hen voorbij. Ze ervaren tijdens hun woestijnreis wel ziekte en uitputting, maar er is voorbij de tegenslagen het besef dat de wolk hen opnieuw richting zal geven.


De wolk overdag en het vuur ‘s nachts zijn beelden die doen denken aan de wolk die Jezus onttrekt aan de ogen van Zijn discipelen en het vuur dat zich als tongen verdeelt over de mensen op eerste pinksterdag. Zo leert de Bijbel ons dat God trouw is aan Zijn belofte. Hij is nabij in goede en in kwade dagen, in voorspoed en in tegenspoed. Zijn aanwezigheid geeft ultiem vertrouwen. Hij is solidair met mensen, een leven lang. Vandaar dat Mozes ergens tijdens de woestijntocht als het mis dreigt te gaan, de woorden uitspreekt: ‘Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verder trekken’ (Exodus 33: 15).


KvdK

2.2   Genezen

 

Heer, mijn God, ik riep tot U om hulp

en U hebt mij genezen.

Psalm 30: 3

 

‘Jezus is gestorven voor al onze pijn en al onze angsten. We hoeven onszelf niet te genezen. We hebben de grootste Genezer aller tijden en Zijn Naam is Jezus Christus. En Hij geneest echt.’ Het zijn woorden van Justin Bieber, een moderne popzanger, in een Engels tijdschrift. 


Ik leg deze woorden naast die van Psalm 30. Ik hoor de uitspraak van Justin Bieber als een geloofsgetuigenis dwars tegen de menselijke ervaring in (ook al klinkt ‘hij geneest echt’ een beetje defensief). Met het coronavirus in gedachten kijken we voor genezing naar de dokter en het RIVM. We missen geloofstaal en dat is jammer. Een goedwerkend medicijn of een vaccin is van belang, maar we zijn meer dan ons lijf. Als wij belijden dat Jezus onze genezer is dan denken we aan de hele mens in alle facetten van zijn of haar leven.


Een crisis werpt ons terug op onszelf. Ik denk dat het ook onze ervaring was, toen wij door het coronavirus overvallen werden. Teruggeworpen op onszelf kwamen moeilijke vragen naar boven over het milieu en onze omgang met de aarde. We spraken over de globalisering, de goedkope fabricering van producten in lage-lonen-landen, de vele vliegbewegingen. Mondiale problemen die we moeten aanpakken om rampen in de toekomst beter te kunnen beheersen. Er kwam ruimte voor existentiële vragen. We spraken over schuld en zochten naar een nieuwe samenleving. Maar gaandeweg merkten we ook dat de vragen weer verdwenen.


Het is goed om ons eigen leven onder de loep te nemen. Als we écht genezen willen worden, dan zullen we eerlijk bij ons zelf te rade moeten gaan waaruit die genezing moet bestaan. Het is goed om bij het evangelie te rade te gaan. Jezus genas mensen die door hun ziekte helemaal aan de rand van de samenleving terecht waren gekomen. Hij was hun enige hoop. Ze waren bereid hun leven te laten veranderen. Een aantal van hen volgde Jezus na die bijzondere gebeurtenis. Deze zieken wisten hun nood te peilen. Ze wisten dat ze alleen niet verder konden. Waar zijn wij? Hebben we Jezus nodig? Of is onze diepste nood alweer voorbij? Ondanks de ernst van de crisis zijn er steeds meer mensen die het coronavirus ontkennen of zeggen dat het maar om een griepje gaat. Het blijkt lastig om de diepte van de crisis te peilen. Als we eenmaal een vaccin hebben, dan gaat het leven op oude voet verder. Waar blijven we met ons schuldgevoel. Was het wel echt?


Genezing heeft in de Bijbel alles te maken met een gezonde relatie tussen God en mens. Jezus kan ons niet genezen als wij niet bereid zijn terug te keren op onze wegen. Het doet me denken aan het verhaal van Jezus die tien melaatsen geneest. Hij is diep teleurgesteld als maar een van de tien terugkomt om Hem te danken. De coronacrisis vraagt om zelfonderzoek en de bereidheid dingen te veranderen. Het is niet voorbij als wij het virus hebben overwonnen. We laten God in de steek als wij op de oude voet verder gaan. We moeten God loven en prijzen, maar dat kan niet zonder onze ommekeer. Ons loven en prijzen mag niet schel gaan klinken. Als wij niet trouw zijn en niet oprecht durven vragen waar wij staan en niet durven onderkennen hoe zeer wij God nodig hebben, dan wordt loven en prijzen onoprecht. Jezus geneest echt. Dat is zeker. Maar genezing vraagt ook wat: een nieuwe weg, oprechte trouw aan Gods gebod en misschien wel een heel nieuw leven.

 

TV

2.3   Verlaten

 

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?

Psalm 22:2

 

 

Het is stil bij God. Dit is geen heilige stilte. Dit zwijgen van God is een drukkende, benauwende stilte. Stilte die verscheurd wordt door ‘waarom?’ Waarom hebt U mij in de steek gelaten? Verderop in de psalm horen we wat er gaande is. Spot en bedreiging. Doodsgevaar. En God? U legt mij neer in het stof van de dood. Waarom zwijgt U? Zo bent U niet. U bent de Heilige. Ik ken de verhalen van vroeger. Onze voorouders hebben op U vertrouwd en dat was niet tevergeefs. Maar waar bent U nu, in deze crisis? Zo bent U niet. Of, zo bent U wel, de Heilige. De Verborgene. Waarom? U bent de Heilige die op Israëls lofzangen troont. Als we niet zingen kunnen, waar blijft dan uw troon? Waarom antwoordt U niet, waarom verbergt U zich?


God verbergt zich in Psalm 22 en de eeuwen door. Hij verbergt zich ook voor de Mensenzoon, van wie Marcus in het begin van zijn evangelie belijdt: Hij is de Zoon van God. Opnieuw klinkt het psalmwoord tot God, het waarom aan het kruis. De Zoon roept met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’ In diepe verlatenheid. Voor Hem is geen plaats op aarde tussen de mensen. Voor Hem is geen plaats in de hemel bij de Vader. Hij hangt tussen hemel en aarde. Hij is buitengesloten, in isolatie. Immanuël, God met ons, is door God in de steek gelaten.


Juist daar in die verborgenheid komt de Verborgene aan het licht. Zo is Hij met ons. Niet als de bevrijder op afstand die er engelen op uit stuurt. Hij is met ons in onze verlatenheid. In onze social distancing. In al ons lijden, in al ons roepen. Hij is met ons en zo zijn wij met Hem. Hij is solidair met ons en wij zijn solidair met Hem. We lijden mee met de lijdenden, leveren in met hen die inleveren, zijn eenzaam met de eenzamen, en overbruggen met Hem de sociale afstand. We staan niet op onze rechten maar leven van Gods genade. We zijn dankbaar dat we woorden hebben om te delen. Woorden die zeggen dat er meer is, dat er hoop is, omdat God er is. Als al onze aandacht uitgaat naar de crisis en we geen rekening meer met God houden: Hij is er. Als er zoveel van ons leven is afgebroken, dat het vertrouwen van onze voorouders in ons wankelt: Hij is er. Hij wankelt mee.


Hij is er, en daarom roept Hij: Mijn God, mijn God. Al heeft Hij mij verlaten, al wordt de crisis erger en erger, al duurt het langer en langer: ik blijf roepen, omdat Hij er is. Omdat Hij ís. Hij is de Eeuwige. En de Eeuwige roept zelf. Hij, van wie de Kerk de eeuwen door belijdt: God uit God, Die mens geworden is, om ons mensen, om ons behoud. God door God verlaten. De Eeuwige roept tot de Eeuwige. En roepend geeft Jezus de Geest.


De centurio, de commandant van de Romeinse soldaten: zegt: Werkelijk, deze mens was Gods Zoon. En dan doet het er niet toe of hij het meent of alsnog spot. Wat hij zegt is waar. Luid roepend blaast Jezus de laatste adem uit. In de tempel scheurt het voorhangsel, van boven naar beneden. Zo laat de Verborgene zich zien.


Zo heeft God ons van een antwoord voorzien: Ik ben er. Ik ben in de psalm. Ik ben aan het kruis. Ik ben tijdens een pandemie. Daar kun je Mij vinden. Als de roep ‘waarom?’ de benauwende stilte van verlatenheid doorbreekt is Hij het meest nabij.

 

Waarom?

 

‘Hij veracht de zwakke niet,

verafschuwt niet wie wordt vernederd,

Hij wendt zijn blik niet van hem af,

maar hoort zijn hulpgeroep’ (vs 25)

 

Daarom.

 

JvB

2.4   Zingen

 

Keer ook nu ons lot, HEER,

zoals U water doet weerkeren in de woestijn.

Psalm 126:4

 

 

De dichter van Psalm 126 denkt terug aan dat grote moment in de geschiedenis van het joodse volk waarop de koning van Babel zei: ‘Jullie mogen van mij weer naar huis.’ Ik kan me zo voorstellen dat mannen en vrouwen elkaar hebben aangestoten. ‘Horen we dit goed? Mogen we echt naar huis?’ Het lijkt wel een droom, maar het is waar. De koffers worden gepakt en daar gaan ze: oude mannen, jonge vrouwen, stoere knapen en huilende baby’s. Zingend op weg naar huis, waar kun je beter zijn!


Maar dan is er opeens een omslag in dit vrolijke lied. Er klinkt een gebed: ‘Keer ook nu ons lot, HEER, zoals u water doet weerkeren in de woestijn.’ De terugkeer van de ballingen naar het gewone leven blijkt minder rooskleurig dan gedacht. Het land, vloeiende van melk en honing, is in werkelijkheid minder mooi dan in hun dromen. De dichter gebruikt hier een beeld uit zijn dagelijkse leefwereld. Als je in de woestijn woont is het niet verwonderlijk dat je reikhalzend uitziet naar het moment waarop de regen komt. De verzengende hitte en de ongenadige droogte zijn niet uit te houden. Je verlangt naar die dag waarop door de droge wadi’s het water kolkend en bruisend naar beneden komt. De droge rivierbeddingen kunnen het niet aan en het water stroomt over de grond naast de wadi. Dat is goed nieuws, want dat is de grond waar de boer het zaad heeft gezaaid. Toen hij daar liep stond de zon nog ongenadig hoog aan de hemel, er was geen wolkje aan de lucht. Maar de boer strooide het zaad breeduit. Huilend!


Waarom tranen tijdens het zaaien? Dat is misschien moeilijk voor te stellen voor iemand die leeft in overvloed, van wie de koelkast royaal gevuld is. Voor die boer en zijn gezin is er alle reden om te huilen. Van het zaad dat hij nu over de velden strooit - waarvan een deel opgegeten wordt door de vogels en een ander deel overwoekerd wordt door het onkruid en daardoor niet ontkiemt - had hij een brood kunnen bakken voor zijn gezin. Dat brood had hongerige magen kunnen vullen. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’ Het zaad in zijn handen is een offer dat hij brengt. De boer zaait niet uit overvloed, maar uit tekort. Vandaar die tranen, vandaar het intense verlangen naar de regen die het zaad zal doen ontkiemen. Het zal toch niet voor niets gezaaid zijn? Vandaar ook het feest als het water door de wadi’s stroomt, want dat betekent letterlijk: brood op de plank, leven!

 

We kunnen veel leren van deze boer, die met tranen in zijn ogen dit offer brengt. Ook wij zaaien in deze tijd misschien wel uit tekort. We zijn beperkt in onze mogelijkheden. Je kunt niet op bezoek bij je zieke vader, je armen zijn tekort. Het vieren van de Maaltijd van de Heer is gemankeerd, we mogen niet zingen en de online viering voelt misschien wel als surrogaat.

De boer gaat op pad met het kostbare zaad in zijn tas, omdat hij terugkijkt op die dag - vorige jaar en het jaar ervoor - waarop de regen kwam. Vanuit die terugblik durft hij ook vooruit te kijken. De situatie maakt hem niet niet passief. Met tranen in de ogen gaat hij op pad. En hoor ik het goed, klinkt er in de stilte van de woestijn een lied?


We missen het samen zingen in de kerk nu er beperkt of vóór ons gezongen wordt. Het is geen gemakkelijke weg, de weg van het graan. Een weg van tranen. Van geduld en volharden, van vertrouwen en uiteindelijk oogsten. We vinden deze weg niet uit onszelf. Jezus Christus is ons voorgegaan. De graankorrel in de aarde, maar bovenal de eersteling van de oogst. Door tranen heen zingen we in ons hart, met de pelgrims van vroeger en nu, een lied van verwachting: ‘U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer.’

 

WvI