Voor het inspiratiefestival op Terschelling van 26 tot 28 oktober was me gevraagd een inleiding te houden over het thema '(on)geloof in Nederland'. Hieronder mijn bijdrage zoals ik die ongeveer heb ingebracht op 26 oktober in ET10 bij Midsland. Vervolgens enkele opmerkingen in reactie daarop, onder meer van dr. Erica Meijers, universitair docent voor diaconaat in Groningen, in 2017 daar begonnen als opvolger van prof. dr. Herman Noordegraaf. 

De zieltoging voorbij


Geloven zit in de lift. Mensen die twijfelden, herontdekken de kracht die bezieling geeft. Ze koesteren, ze ontwikkelen een levensbeschouwing. Ze voelen: dit is een motor die me in beweging zet. Ze snakken naar een wereld waarin niet alleen cijfers tellen, maar menselijke verhoudingen. Mensen geloven in een menselijke maat. Religie is trending. De Verlichting mag licht geven, maar niet verblinden. De secularisatie verliest zijn magie.

Yvonne Zonderop beschrijft de comeback van religie in haar boek ‘Ongelofelijk’ (2018). Na onderzoek van diverse bronnen concludeert ze: ‘Eén ding is mij helder geworden gedurende het schrijven. Secularisering als leidend verhaal heeft haar beste tijd gehad. Geloof verdient een plek op de agenda’. De seculiere bronnen hebben geleid tot verkilling en eenzaamheid. We verlangen naar menselijke fijngevoeligheid. Yvonne Zonderop: ‘We beroofden onszelf van een culturele context waarmee velen zijn opgegroeid. Het is geen taboe meer om te zoeken naar wortels en inspiratie’.

Je vindt de nieuwe gelovigheid binnen en buiten de kerk. Ik wijk daarin af van het CBS, dat religieuze betrokkenheid meet en op een kleine vijftig procent stelt (Schmeets 2018). Joep de Hart concludeert in zijn studie ‘Geloven binnen en buiten de kerk’ (2014): “Buitenkerkelijken zijn niet per se religieus of spiritueel ongevoelig, zoals kerkleden niet altijd in alle opzichten overtuigd gelovige of in spiritualiteit geïnteresseerde mensen zijn.” Schattingen over compleet atheïsme variëren van twee tot twintig procent. De rest is op een andere manier gelovig. Ze putten uit diverse bronnen. Soms wat vaag. Maar altijd geraakt door iets. En dat ‘iets’ mag in toenemende mate een rol spelen in het publieke leven.

Als we nu over ‘geloven’ spreken denken we in existentiële termen. Het is niet ‘een academische hypothese over het leven’, het is ‘basis van mijn eigen leven in vitale zin’. Het is niet een abstracte definitie. Het is een woord dat samenvalt met het leven zelf. Het is geïnspireerd leven, in theologische termen ‘geïncarneerde leven’. Leven ís geloven en geloven ís leven. Je kan er één woord van maken: Noem het ‘God in mijn leven’. Noem het ‘godderen’. Je kan dus niet als statisticus aan iemand vragen: ‘Gelooft u wel of gelooft u niet?’ Dat is hetzelfde als de vraag stellen: ‘Leeft u wel of leeft u niet?’ Iedereen die ademt, leeft, gelooft.

Laat ik u, om het tastbaar te maken, het verhaal vertellen van mijn schoonzoon. Ik heb een schoonzoon die niet gelovig is. Zegt hij. Hij heeft dat van huisuit meegekregen door er niets over mee te krijgen. Zijn vader overleed te vroeg om er iets van te zeggen. Zijn moeder heeft nooit zoiets gekend als een kerkelijke binding of affiniteit met georganiseerd geloof. Alles wat mijn christelijke traditie uitmaakt, kent hij niet. Ik herinner me de eerste maaltijd aan tafel. We zijn gewend om te bidden voor het eten. ‘Wat doe je nou?’ vroeg hij, toen hij mij mijn handen zag vouwen en de ogen zag sluiten. ‘Ik doe dat, omdat ik ga bidden’, zei ik. ‘Wat is dat, bidden? Wat denk je als je dat doet?’ wilde hij weten. ‘Wat gebeurt er dan met je? En waarom moet je je handen in elkaar strengelen?’ Er kwamen hele elementaire vragen op. Naïeve vragen. En daarom wezenlijke vragen. Misschien nog wel het meest komische is de naam van mijn schoonzoon. Zijn moeder heeft hem na de geboorte ‘Manuël’ genoemd. Dat betekent ‘Met God’. Een veelbelovende naam voor iemand die groot is geworden zonder God of christelijk gebod.

Wereldwijd

Tegelijk gebeurt er aan tafel iets bijzonders. Dankzij de oorspronkelijkheid van de vragen van de buitenstaander krijgt mijn geloof een nieuwe verwoording. Een nieuwe bodem. Ik kom zelf opnieuw bij de bron van mijn leven terecht. Ik leer dat van mijn schoonzoon. Ik had het ook kunnen leren van de kerken in Afrika en Azië. We hebben er als westerlingen het christendom gebracht. Maar ze bewaren die schat niet in een vitrine. Ze brengen het in contact met andersgelovigen in hun omgeving. En ze hebben allang ontdekt dat die omgeving niet dwaas is. Je kunt van andersgelovigen niet zeggen dat ze ongelovig zijn. Daarom staat er in internationale rapporten van de Wereldraad en de Pentecostals dat er ook geloof buiten de kerk is.

Laat ik een voorbeeld nemen: Het rapport ‘Samen voor het leven’, waarvan de NZR en de RvK een Nederlandse vertaling uit brachten in 2013 over de zending en evangelisatie in een veranderende wereld. Daarin komt de vraag naar voren hoe het zit met geloof in contact met andersgelovigen. Hoe verhouden we ons daartoe als christenen? Wel, zegt dat rapport, laten we beginnen met te spreken over God als Geest. Het is de Geest die leven geeft. Die Geest werkt niet alleen in de gelovige, die Geest werkt in de Schepping. We zijn allen geroepen dat leven te versterken. De Geest werkt daar waar leven opbloeit. ‘Gods Geest kan gevonden worden in alle culturen die het leven bevestigen. We hebben slechts een beperkt begrip van het werk van de Geest in andere geloofstradities. We erkennen dat er een inherente waarde en wijsheid ligt in diverse levengevende vormen van geestelijk leven’ (punt 93, pag. 64). Voor de zending impliceert het dat de ander niet het object van de zending is, maar de partner in de zending. Levenswijsheid heeft voorrang boven de dogmatische wijsheid.

Dat is een essentieel uitgangspunt, wat wij in onze westerse cultuur te vaak verontachtzaamd hebben. We zijn te veel meegegaan in het afstandelijke verlichtingsdenken.

Je ziet het tot in de vertaling van de bijbel toe. Laat me een voorbeeld geven om het concreter te maken. Johannes 19: 30. Het slot van het lijdensverhaal van Jezus. Er staan vier werkwoorden kort achter elkaar: ‘Jezus dronk van de zure wijn, hij zuchtte: ‘Het is volbracht’, hij boog het hoofd en hij gaf de geest’. Het zou interessant zijn de vraag te stellen welke geest Jezus gaf. Maar we concentreren ons op de vraag: wat heeft Jezus nou precies gezegd? Het is volbracht, hebben we honderden jaren vertaald. En we hebben boekenplanken vol geschreven over de consequenties. ‘Het is volbracht’ was het een begin van een dogmatiek waar je als individuele gelovige een handtekening onder moest zetten. Maar was het wel zo als geloofswaarheid bedoeld? Of was het een uiting van pijn? Hier helpt de Twentse bijbelvertaling (2009), die veel meer in het leven staat. Anne van der Meiden zegt: Wees voorzichtig. Het zijn de laatste woorden van Jezus. Jezus is aan het einde van zijn Latijn. Dan kan je niet een mooie Latijnse tekst meer zeggen als ‘Consummatum est’. Het Hebreeuws/Aramees volstaat met een enkele kreet: ‘culah’. Hoort u de keelklanken achter in de mond? Het is alsof de adem zich al terugtrekt op de ziel binnen in ons. En dat is lastig, direct al in het Grieks. Daar wordt het ‘tetelesthai’. Anne van der Meiden vertaalt het met ’’t is doan’. Ik zou het nog liever vertalen met ‘Genog’. Dan heb je weer die keelklank. Daar trekt de levendmakende geest zich terug. Hij gaf de geest. Zelfs de ademhaling verstilt. Hier geen speculatieve theologie.

Schaamte voorbij

Terug naar de hoofdlijn van wat ik wil zeggen: Er is weer ruimte voor geloven. En dan bedoel ik geloven als bezieling van leven. Christenen ontdekken de ruimte gaandeweg. Christenen leven voorbij de schaamte. Ouders die zagen dat hun kinderen de kerk de rug toekeerden, verontschuldigen zich niet langer. Het zijn omgekeerd eerder de ongelovigen die met hun onkunde verlegen zijn. Ze voelen zich onzeker met hun onwetendheid en zeggen:  ‘Mijn oma kwam nog wel in de kerk’. Met andere woorden: ik heb wel iets in mijn genen hoor.  

De houding van de christenen lijkt wel een beetje op de manier waarop men in de zorg naar herstel van een zieke kijkt. Iemand die verneemt dat hij of zij ziek is, is eerst overweldigd door de aandoening. Hij voelt zich hulpeloos, machteloos en eenzaam. Het zelfvertrouwen is verdampt. Maar dan is er een keerpunt. Er komt acceptatie. Er groeit weer zelfvertrouwen. De wilskracht en vechtlust vinden een nieuwe oriëntatie. De levenslust keert terug. Er komt nieuwe structuur. ‘Religie is zo gek nog niet’, schrijft de godsdienstpsychologe Jose van Saane in haar gelijknamige boek (2010). ‘De verwarrende werkelijkheid kan geordend worden door ons te verbinden met iets anders’. ‘Religie lijkt in deze verbondenheid op bepaalde vormen van therapie en op kunst; ook daarin worden mensen boven zichzelf en hun eigen beperkingen uitgetild en gespiegeld aan het onbegrensde’. ‘De verhalen van de religie verbinden ons met een complete traditie, een geschiedenis en een perspectief dat uitstijgt boven het alledaagse menselijke en een toekomst van volmaaktheid biedt’.

Kluun waarschuwde al in 2010 in zijn boekje ‘God is gek’ voor al te veel invloed voor het atheïsme. De auteur van 'Komt een vrouw bij de dokter' schrijft in het essay over tederheid en liefde. Hij geeft uiteindelijk zijn eigen religieuze biografie weer als een zoektocht naar God: van misdienaar via sinterklaasgelovige naar het sterfbed van zijn vrouw. Bij het overlijden van zijn vrouw spreekt hij over ‘wittedoodsweken’ en over ‘het land aan de andere kant van het verstand’.

Hoe verhoudt zich deze revival tot een organisatie als de kerk? Het geloof keert terug in het publieke domein. Dat wil nog niet zeggen, dat de gelovigen terugkeren in de kerk. Veel gelovigen, schreef Joep de Hart al enige jaren geleden zijn ten volle overtuigd van hun geloof, maar slechts een deel verbindt het met de viering in een kerk. Een derde van de mensen rekent zich lid van een kerkgenootschap. Een veelvoud koestert het geloof als een persoonlijke parel. Ze zijn niet per se kerkelijk.  

Kerk

Ik heb de definitie van geloof opgerekt en daarmee verander ik impliciet de functie van de kerk. Er is toekomst voor de kerk. Meer dan ooit. Maar het zal nooit meer zo worden als in het verleden. De kerk verandert mee. Mensen, gelovige mensen, hebben een behoefte aan ontmoeting en verbinding. Die verbinding is niet vanuit een verzuilde samenleving voorgestructureerd. De verbinding ontstaat toevallig.

De seculiere politicus Frans Timmermans bracht in 2015 een boekje uit onder de titel ‘Broederschap’, waarin hij een pleidooi houdt voor verbondenheid. ‘Zoeken naar wat ons bindt, is van levensbelang geworden’, stelt hij. ‘Dat verbinden is geen doel op zich, maar een instrument om de gemeenschap sterker te maken en het individu in die gemeenschap de kans te geven het beste uit zichzelf te halen’.

De kerk ontwikkelt zich mee met dit concept van ‘geloven’ als ‘leven’. In het boek ‘kerk van de toekomst’ (2016) heb ik de kerk van de toekomst een ‘kerkklooster’ genoemd, om aan te geven dat de kerk meer elementen krijgt van het gastvrije klooster in de Middeleeuwen; je gaat er langs, bezoekt bij toeval de vesper, maar treedt niet in als monnik of non.

Hier, vandaag, zou ik het godshuis van de toekomst een ‘levenshuis’ willen noemen. Volgens mij is dat ook wat Jacobine Gelderloos bedoelt met het boek ‘Sporen van God in het dorp’. Leefbaarheid (daar heb je weer het woord ‘leven’) is de sleutel om tot een perspectiefwisseling te komen. Ik citeer (Jacobine i.c.m. Pim van de Kerk): ‘Je zou kunnen zeggen dat een contextuele kerk, een kerk van de incarnatie is, een kerk waar het Woord belichaamd wordt in de aanwezigheid en het handelen van mensen. Een contextuele kerk is een kerk van lokale mensen vóór lokale mensen. Het is een kerk die in staat is zich af te stemmen op de situatie zoals die zich voordoet, op de manier van leven en de behoeften en kwaliteiten van een dorp’. De kerk krijgt meer zicht op het gewone leven van mensen. Er is voor elk aandacht op maat. De één houdt een running dinner voor drukke jonge ouders. De ander een inloopavond om je te helpen bij het invullen van je belastingformulier. De derde een plexatavond met jongeren. Het is een open gebouw, een levensgebouw. Daar is ook ruimte voor de viering van het heil in Christus. Dat is het heilige der heiligen voor mij. Daarvoor in de voorhof is het domein van de Geest. En die Geest maakt geen onderscheid tussen jood en griek.

Enkele reacties

Erica Meijers, universitair docent diaconaat, merkte op in ET10 in reactie, dat ze de focus van 'geloven' als gericht op 'leven' van harte kan onderschrijven. Bij de stelligheid waarmee gezegd wordt dat er ruimte is voor geloven in het publieke domein heeft ze meer vragen. De Franse gedachte van de laicité is daarvoor te prominent in het denken van veel spelers in de publieke ruimte aanwezig, meent ze. Vervolgens stelde ze de vraag aan de orde wat er precies wordt bedoeld als we spreken over 'geloven'. Alleen geloof is nog onvoldoende om te weten of je er in zee moet willen gaan. Er is altijd nog een onderliggende vraag hoe dat geloof positie kiest in het geheel van de samenleving. Het idee dat gelovigen zich onderling verbinden moge waar zijn, daarmee is nog weinig gezegd over de vorm en omvang van een sociaal netwerk. Ieder heeft toch altijd weer de neiging om in de eigen bubbel terug te vallen. Meijers wilde nadrukkelijk veilig stellen dat de onderlinge verbinding tussen mensen op meer dan toevalligheid gebaseerd moet zijn. 

Marten van der Meulen, socioloog van de PThU, betrok de zaal bij het gesprek. Hij wilde weten hoeveel ruimte de mensen ervaarden voor religie in het publiek domein. Een derde herkende de groei van  mogelijkheden en de behoefte van de mensen. Kees Nieuwerth, vice-voorzitter van de Raad van Kerken, vertelde van een recent bezoek aan de minister-president. Hij heeft de indruk aan dit bezoek en aan andere contacten met de overheid overgehouden dat het contact met de kerken en met religie in bredere zin door overheidsfunctionarissen als wezenlijk wordt gezien voor de uitoefening van hun werk. 

Foto boven: Boek van Yvonne Zonderop, dat onder meer genomineerd was voor de Nacht van de Theologie, die eveneens plaatsvond in het weekend van 27 oktober (zij won niet, maar moest Alain Verheij voor laten gaan)
Foto onder: Erica Meijers (hier zonder bril)