Thema: Het gesprek tussen de generaties
Datum: vaderdag 2022
Schriftlezing: 1 Kronieken 22: 6-16; Johannes 2: 19-22
Liederen: Psalm 89: 11, Gezang 827: 2, 3, 4

Dit thema willen we vanuit de classis verder bespreken en ook de ringen aanreiken als onderwerp. Als u behoefte heeft te reageren op deze tekst, correcties wilt aanbrengen, aanvullingen wilt geven: we staan er open voor en we gebruiken de reacties graag om het thema 'gesprek tussen de generaties' verder te onderbouwen richting de ringen. Correspondentie kunt u sturen naar: k.vanderkamp@protestantsekerk.nl 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Als je om je heen kijkt in een kerkdienst, zie je veel vijftigers en zestigers. De vanzelfsprekendheid om ’s zondags de eredienst bij te wonen is minder sterk aanwezig bij twintigers en dertigers. Jonge mensen geloven het evangelie wel, maar ze geven het een anonieme plek.

Dat brengt ons bij de vraag in hoeverre we het gesprek daarover met jonge generaties voeren. Want dat is best lastig. De Japanse schrijver Kenzaburo Oë heeft een autistische zoon. Hij vertelt hoe moeilijk hij het vindt met zijn zoon over emoties te spreken. Als vader en zoon elkaar ontmoeten steken ze de rechterhand omhoog, spreiden ze de vingers en drukken ze de topjes van de vingers tegen elkaar. Zo begroeten ze elkaar. Ze doen dat in plaats van elkaar te knuffelen. Zo’n aanraking is te confronterend.

Het gesprek over geloof met onze kinderen lijkt soms op die autistische begroeting. Het is een klus om een goede vader te zijn, een spraakzame moeder, een wijze oma of opa. Het gaat in 1 Kronieken 22 over deze verhouding van een kind tot zijn ouders; het gesprek tussen de generaties. We kiezen de invalshoek van de kerk, maar het gaat ook over andere terreinen van het leven: welke schoolkeus een kind maakt nu na de examens; welke kleren je draagt bij het uitgaan; en ook dieper: over gevoelens en over normen en waarden. Bij de gedachten proberen we recht te doen aan het beeld dat we hebben van God; dat Godsbeeld kan helpen, het kan ook blokkerend werken als we het verkeerd inbrengen. We spreken in directe zin hierover naar aanleiding van het verhaal over David. Hoe spreekt hij met zijn kind? Ik wil drie elementen noemen: 1. David is duidelijk; 2. David laat los; 3. Een diepere relatie is beslissend.

1. David is duidelijk

Laat ik eerst de context schilderen. David is koning geworden in Israël. Hij volgt Saul op. Hij heeft het land en het leger versterkt. Het volk kan veilig wonen. Alles is op orde. David is inmiddels – pakweg zestig jaar. De laatste tien jaar van zijn leven zijn ingegaan. Hij maakt een testament op. Wat staat er nog op mijn bucketlist voor het leven?, vraagt hij zich af.

‘Eigenlijk’, denkt hij dan, ‘zou ik nog één groot werk willen nalaten. Ik zou een tempel willen bouwen’. David voegt de daad bij de gedachte. Hij zoekt materialen bij elkaar: Goud, zilver, koper, hout, stenen. En hij maakt schema’s van mensen die diensten rond de tempel moeten uitvoeren. Maar dan worden zijn fantasieën doorkruist door de profeet Nathan die zegt: ‘God heeft nooit om zo’n tempel gevraagd. En als er dan al een tempel moet komen, dan toch niet uit jouw handen? Hoe zou jij een troffel vasthouden, je handen hebben slechts het zwaard gehanteerd?’

Maar David is niet voor één gat te vangen en spreekt zijn zoon Salomo aan, vers 7: ‘Mijn zoon, ik zou graag een huis bouwen ter ere van de Naam van mijn God. Maar God houdt me tegen. Ik heb te veel bloed vergoten. Daarom, mijn zoon, moet jij dat huis bouwen’.

David leidde een leven als Poetin. Hij ging over lijken. Hij vergoot bloed als goot hij een emmer water uit over de grond. Dat gedrag kan voor God niet bestaan. Bloed is heilig. De ziel zetelt in het bloed. Een jood eet geen vlees met bloed er in. De ziel van een dier is heilig. En je maakt geen opmerkingen, zegt de Talmoed, zodat het bloed wegtrekt uit het gezicht van je naaste. Want ook een karaktermoord is een vorm van doodslag. God is zuinig op bloed.  

Theologisch is dit een prachtig gedeelte uit de Bijbel. Het tekent ons God als iemand die ons welzijn op het oog heeft. Pedagogisch valt er wel iets te zeggen over dit gesprek. David projecteert zijn verlangens op het leven van zijn kind. Paulus waarschuwt daarvoor in een brief aan de Efeziërs: ‘Vaders, prikkel uw kinderen niet’.

We zijn in onze cultuur voorzichtiger. Maar je kunt ook te voorzichtig zijn. Dat je iedere vorm van idealisme weghoudt bij je kinderen. We camoufleren dat dan door te zeggen: ‘Onze kinderen, onze kleinkinderen moeten zelf hun keuzes maken’. Alsof we ze ook laten kiezen welk numerieke stelsel ze willen gebruiken bij rekenen. Alsof we ze ook laten kiezen welke taal ze willen gebruiken om te praten. Kinderen hebben gevoelens nodig, duidelijkheid, om zich in te kunnen spiegelen.

Betrekken we het Godsbeeld erbij. God is in het boek Deuteronomium duidelijk aanwezig. Hij draagt ons op het de kinderen in te prenten; er over te spreken bij het binnengaan en het uitgaan; de wet als sieraad op het voorhoofd te dragen en de essentie met riemen op de armen te dragen. Meer nog dan in de regels laat God zijn bedoelingen zien in de menswording van Christus. Als we kijken naar Christus zien we hoe God spreekt, voelt, voorleeft, lijdt, strijdt: zijn binnenkant toont op menselijke maat.

Die gevoeligheid is belangrijk. Ik herinner me hoe mijn ouders in mijn jeugd steun beleefden aan het gebed. Toen er ogenschijnlijk een dodelijke ziekte toesloeg sprak mijn vader hardop een gebed uit. Het was als balsem op de ziel. ‘Vader in de hemel, ik kan niet begrijpen waarom dit verdriet op ons pad komt. We leggen onze verlegenheid aan U voor’. Door deze woorden te gebruiken raakte hij ons als kinderen en konden we toegroeien naar een situatie dat je zonder woorden elkaar verstaat.

Dat is het eerste punt: David geeft duidelijkheid. Dan komen we bij ons tweede punt. ‘Het geschiedde…’ zegt de tekst (vers 8).

2. David laat los

Ik vat het samen met: David laat los. God verplicht hem daartoe. Dit is voor ouders een moeilijk punt. Soms heb ik het idee dat het voor moeders makkelijker is dan voor vaders. Kijk naar Maria en Jezus. Wat doet Maria als ze Jezus onbegrijpelijke dingen ziet doen? ‘Maria bewaart deze dingen in haar hart’, staat er dan. Ze geeft Jezus ruimte. En wat dacht je van Channah ten opzichte van Samuël. Ze geeft hem elk jaar een manteltje bij wijze van vertrouwdheid. Verder laat ze hem los.

Geert Mak heeft de vorige eeuw de ‘gouden eeuw van zekerheid’ genoemd (in navolging van Stefan Zweig). Zekerheid was het doel van de generaties. ‘Wie een huis bezat, beschouwde dat als een zekere woonplaats voor zijn kinderen en kleinkinderen. Hoeve en bedrijf werden van geslacht op geslacht overgeërfd’.

Kunnen wij loslaten? We kunnen dat als we besef hebben van een diepere laag in het leven. Besef hebben van God die met ons meegaat, ongeacht de vraag waar de kerk te vinden is. Een God voorbij stenen en muren, maar wel met ankers in de ziel. Of je nu kijkt naar Adam of naar Abraham: God had in hun leven geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij sprak met hen op de sleutelmomenten in het leven. Kijk naar Israël op doortocht door de woestijn. Een leven zonder luxe. Mozes maakte er een heiligdom, maar veel meer dan een tent, een tabernakel is het niet. Een woonplaats die nu eens hier en dan weer daar verrijst. God vraagt niet om een tempel in Jeruzalem. En als de tempel er eenmaal staat zijn er veel Joden die er alleen met de drie grote feesten komen; en Joden die zo’n geregelde reis naar Jeruzalem in het geheel niet kunnen betalen. Joden in ballingschap hebben geen enkele tempel waar ze heen kunnen, pas gaandeweg ontwikkelt zich in Babel zoiets als een synagoge. Generaties lang zijn Joden overgeleverd aan het persoonlijke gesprek met God in hun hoofd, hart, ziel en het gesprek tussen de generaties.  

In Jezus’ dagen zijn beide aanwezig; de synagoge om de hoek en de tempel in Jeruzalem. En toch zegt Jezus: ‘Dat is niet voldoende. Je eigen leven zal een plek moeten zijn waar God woont’. ‘Breek de tempel af en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen’, zegt hij. Hij maakt duidelijk hoe er met de persoon van Jezus een nieuwe tijd aanbreekt, waarin de Geest in ons hart werkt. Paulus schrijft daarover in Romeinen 12, 1. ‘Broeders en zusters, ik vraag jullie om jezelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, dat is de zuivere eredienst’.

Terug naar het Godsbeeld. We belijden dat God zich kenbaar maakt in zijn Zoon Jezus Christus. Van hem zeggen we dat hij gekruisigd is, gestorven, begraven, nedergedaald ter helle. Hij laat zien wat loslaten is. God laat claims, verwachtingen los. Hij cijfert zichzelf weg om ons leven te bieden. Hij toont een spiegel van zachtmoedigheid en nederigheid (Filippenzen 2).

3. Een diepere relatie is beslissend

Daarmee ben ik bij het laatste punt: de relatie is beslissend. Want na al die woorden van David komt God zelf aan het woord, vers 10, God zegt: ‘Hij, Salomo, zal voor mij een zoon zijn en ik (God) zal voor hem een vader wezen’. God vraagt om een relatie. Een indringende familierelatie. En dan gaat het niet meer over de zoon van David. Salomo heet ‘de zoon van God’. ‘Mijn zoon’, zegt God. Salomo is een man naar Gods hart. En wat zou het mooi zijn als God dat zegt van jou, van mij: ‘Mijn kind’. Dat God zelf tegen ons zegt: ‘Jij bent mijn kind. Ik wil in jou wonen. Mijn Geest in jouw geest’. Salomo heet in de tekst ‘een zachte jongeling’, en ‘zoon van God’. Die twee typeringen geeft Kronieken. Ook de typering ‘zachtheid’, datzelfde woord gebruikt de bijbel voor vijgen die nog niet helemaal rijp zijn; ze zijn op weg naar volgroeidheid.

Je vindt deze tekst twee keer in de Bijbel. De eerste keer is in 2 Samuël. De tweede keer is hier in 1 Kronieken. Vanwaar die herhaling? Dat heeft met de ervaringen te maken die Israël opdoet. 2 Samuël is min of meer een tekst opgeschreven ten tijde van het leven van de koningen. Kronieken is geschreven als Israël in ballingschap in Babel verkeert en alle mondelinge verhalen nog een keer de revue laat passeren. Dat kan je aflezen uit 1 Kronieken 9, als de schrijver zegt: ‘De Judeeërs werden vanwege hun trouwbreuk in ballingschap gevoerd naar Babel’.In de ballingschap schrijft men de mondelinge overlevering op. Ondertussen heeft Israël ervaren dat het heiligdom even helemaal weg is.

Belangrijker dan de stenen is de mentaliteit onder de mensen. Salomo gaat voor in een mentaliteit. Vorst van vrede, is hij. Hij is de man van de rust. We drijven er wel eens de spot mee, omdat we weten dat Salomo veel vrouwen heeft. Maar zelfs die vrouwen zijn in die cultuur mede bedoeld om uit te leggen dat Salomo een man van vrede is. Want vele eeuwen, tot de negentiende eeuw toe, toen België is gevormd, dienden de koningen tactische huwelijken te sluiten met prinsessen van naburige volkeren. Op het moment dat je familie werd van elkaar, gaf dat vaak meer zekerheid dan uitvoerige niet-aanvalsverklaringen. Als er dus staat dat Salomo veel vrouwen heeft, wil dat ook zeggen dat het volk in vrede leefde met omliggende volkeren.

Tot slot

God adopteert Salomo als zoon. God is hem tot vader. God overstijgt daarin alle vaders die ik ken. Wij vaders hebben de neiging om ons te laten gelden. God is een Vader die ons accepteert in onze zachtmoedigheid. En zijn meest ideale Zoon, Jezus Christus, doet niet anders. Niet in kracht en geweld manifesteert deze zoon zich, niet in grootste prestaties, maar in nederigheid. Hoe anders is het dan wij gewend zijn.

Een vader had twee zonen. De ene heette Stanley. De ander heette Marco. De ene zoon is zijn levenswerk. Hij kan goed met de jongen over weg en praat met hem honderduit over voetballen, hun beider hobby. Als vader hem naar bed brengt, bespreken ze allerlei wedstrijdsituaties. En als hij later gaat voetballen, gaat vader mee naar de wedstrijden. De ander, Stanley, voetbalt ook. Maar Stanley is minder goed. Daarom kijkt vader Van Basten, over hem hebben we het, wel bij de wedstrijden van Marco, maar niet bij de wedstrijden van Stanley. Stanley heeft daar later in een boek van journalist Hugo Borst wel over geklaagd.

Hoe anders is God. Hij is Vader voor Stanley. Voor jou. Voor mij. Voor elk hart dat hem in bescheidenheid, in rust, in eenvoud aanspreekt. Wij herkennen – als we eerlijk zijn – onszelf in het tafereel van Van Basten. De bijbel – als we over het Godsbeeld spreken – heeft een ander verhaal over een vader die twee zonen heeft. Hij heeft minder concentratie op de thuisblijvende zoon, de zoon die leeft in zijn spoor; hij richt zich vooral op de kwetsbare zoon in het verhaal dat we wel ‘de gelijkenis van de verloren zoon’ noemen. Dat wordt ons aangereikt als bemoediging, daar waar we zelf als kind van ouders of als ouders van kind onszelf niet in de bijbelse beelden kunnen spiegelen. God neemt ons aan als kind in onze verlegenheid.

Praten we met onze kinderen, onze kleinkinderen? En dan niet alleen zoals vader Van Basten praat met Marco, maar praten we ook met Stanley? Ook met de verlegenheden van kinderen? En daarover waar we onszelf kwetsbaar weten? Het geheim van het gesprek van God de Vader met God de Zoon is juist het zoeken van die kwetsbaarheid. Dat je er mag zijn, zoals je bent. Zoals Jezus de Zoon die in kwetsbaarheid sterft. En juist die kwetsbaarheid is de poort naar nieuw leven.  

Amen