Psalmberijming Jaap Wiegers
- Versie 2023 -

Psalm 1

1.
Gelukkig wie zich niet verleiden laat

om mee te gaan met wie er zint op kwaad,

niet meedoet met hen die Gods wetten haten,

zich niet met dwaze spotters in wil laten,

maar met plezier Gods wetten bestudeert,

en dag en nacht zoekt wat de wet hem leert.


2.
Hij zal zijn als een grote, sterke boom

geplant aan water van een brede stroom.

Hij levert steeds op tijd zijn rijpe vruchten,

zijn blad heeft van de droogte niets te duchten.

Hij schittert door zijn weelderige groei,

al wat hij doet komt ongekend tot bloei.


3.
Maar kijk naar wie op wetteloosheid zint:

hij is als kaf dat wegwaait in de wind.

Waar recht heerst is geen plaats voor wettelozen,

zij horen niet bij hen die voor God kozen.

De trouw van God voor wie Hem dient is groot,

de weg van wettelozen loopt steeds dood.


Psalm 2

1.
Waarom gaan volken overal tekeer,

wat willen zij met hun rumoer bereiken?

Zij komen steeds voor niets in het geweer.

De vorsten van de aardse koninkrijken

de wereldmachten, spannen allen samen

tegen de Heer en zijn gezalfde knecht:

“Hun slavenjuk, dat zij voor ons beramen,

willen wij kwijt, want wij staan in ons recht”.

2.
God, in zijn hemel, spot met hen en lacht.

Zij staan verbijsterd als Hij spreekt in woede:

“Op Sion gaf Ik aan mijn koning macht,

op mijn berg nam Ik hem onder mijn hoede”.

3.

Ik maak de wereld Gods besluit bekend.

Hij wil mij als zijn eigen zoon beschouwen:

“Als mijn gezalfde heb Ik je erkend.
Ik wil je alle volken toevertrouwen,

vraag het Mij slechts en Ik geef jou het teken:

de hele aarde is jouw eigendom.

Jij zult de volken met een ijzer breken,

je zult ze stukslaan als een aarden kom”.


4.
Gebruik, o koningen, toch uw verstand,

en wees gewaarschuwd, leiders van de aarde.

Toon Hem ontzag, uw lot ligt in zijn hand,

breng dank aan Hem omdat Hij u bewaarde.

Ga met een kus zijn zoon uw eer bewijzen

anders bedreigt zijn toorn u met de dood,

al het geringste kan zijn toorn doen rijzen.

Gelukkig is wie Hij een schuilplaats bood.

Psalm 3

1.
Hoe talrijk zijn, o Heer, / belagers van mijn eer,

zij willen mij bestrijden.

Zij komen dichterbij / en zeggen over mij:

“God zal hem niet bevrijden”.

U bent mijn schild, o Heer, / en U bent ook mijn eer,

U draagt mij in het leven.

Roep ik: “O Heer, help mij”, / vanaf zijn berg zal Hij

mij telkens antwoord geven.


2.
Ik ga naar bed en slaap, / en als ik weer ontwaak -

God zal mij steeds beschermen.

Ik vrees niet voor het plan / van die tienduizend man

die dreigend rond mij zwermen.

Sta op en red mij, Heer, / sla mijn belagers neer,

versla de wettelozen.

Bij U is redding, Heer, / U zegent keer op keer

het volk door U gekozen.

Psalm 4

1.
O, Here, wil mij antwoord geven,

God, die mij recht doet en mij redt.

Als ik voor mijn bestaan moet beven

wees dan de redder van mijn leven

Genadig God, hoor mijn gebed.

Hoe lang maak je me nog te schande,

jij rijke met je leugentroep.

Van wie aan God hun hart verpanden

houdt Hij het leven in zijn handen,

de Here luistert als ik roep.

2.
Beef voor de Heer, bega geen zonde,

bezin u zwijgend in de nacht.

Breng juiste offers, ongeschonden,

blijf in geloof met God verbonden.

“Door wie wordt ons geluk gebracht?”,

zo luidt de bange vraag van velen.

Heer, laat uw licht steeds met ons zijn,

uw stralenglans over ons strelen.

Mijn vreugde wil ik met U delen

zij zwelgen liever in hun wijn.


3.
Ik kan gaan slapen zonder zorgen,

ik slaap, als was ik bij U thuis.

Ik voel mij in uw hand geborgen,

kan bij U slapen tot de morgen

in een vertrouwd en veilig huis.

Psalm 5

1.
Heer, houd U voor mij niet verborgen,

luister toch naar mijn jammerklacht

omdat ik hulp van U verwacht.

Ik kom tot U met al mijn zorgen

vroeg in de morgen.


2.
God, U zult misdaad niet gedogen,

U schept geen vreugde in het kwaad.

Ja, een gewetenloze staat

door eigen kwaad diep neergebogen

onder uw ogen.

3.
U haat hen, Heer, die onrecht plegen,

een leugenaar wordt weggevaagd.

Wie zich aan bloedvergieten waagt

en wie de waarheid heeft verzwegen

verliest uw zegen.


4.
Maar ik mag door uw rijke zegen

uw hoge woning binnengaan,

vol eerbied in uw tempel staan.

O Heer, houd mijn belagers tegen,

effen mijn wegen.


5.
De waarheid hebben zij vergeten,

het onheil huist diep in hun hart,

hun keel is als het graf zo zwart.

Hun tong wil slechts van leugens weten

en is gespleten.

 

6.
Laat hen maar boeten voor hun daden,

stuur hen hun eigen valkuil in.

Verstoot hen om hun kwade zin,

zij volgen koppig valse paden,

willen U schaden.


7.
Wie bij U toevlucht heeft gekregen

jubelt en juicht uw naam ter eer

omdat U hen beschermt, o Heer.

U geeft rechtvaardigen uw zegen,

beschermt hun wegen.

Psalm 6

1.
Heer, straf mij niet in woede,

sla mij niet met uw roede.

Erbarm U, ik ben bang.

Wil mij genezing geven,

ik vrees nu voor mijn leven.

Waarom wacht ik zo lang?


2.
Kom weer Heer, spaar mijn leven,

U kunt mij redding geven,

toon mij uw trouw, o Heer.

Wie onder al de doden

heeft uw naam nog van node?

Daar looft men U niet meer.


3.
Moe ben ik van het zuchten,

ik moet in tranen vluchten,

ik huil veel in mijn bed.

Verdriet bedekt mijn ogen,

ik kan ze niet meer drogen,

ik voel mij klem gezet.


4.
Weg zij, die mij belagen!

De Heer hoort naar mijn klagen,

hij hoort mijn hulpgeroep.

Mijn vijanden, zij vluchten,

zij moeten doodsbang zuchten.

Vernederd wordt die troep!

Psalm 7

1.
Heer God ik wil bij U gaan schuilen.

Verlos mij van de wrede muilen

van hen die mij verscheuren gaan.

Geen mens die mij nog bij wil staan.


2.
Heb ik iets tegen U misdreven,

zou onrecht aan mijn handen kleven?

Wanneer ik goed vergold met kwaad,

was ik tot misdaden in staat -

laat dan de vijand op mij jagen,

mij vangen in zijn hinderlagen

en mij vertrappen in het slijk,

mij achterlaten als een lijk.

3.
Sta op, Heer, laat uw toorn niet zwijgen,

vernietig hen die mij bedreigen,

keer U tegen hun razernij.

God van het recht, verdedig mij.

Laat alle volken U omgeven,

uw troon is boven hen verheven,

zie uit uw hoogte op hen neer,

U bent de grootste rechter, Heer.


4.
Help mij, ik ben onschuldig Here,

straf hen die tegen U zich keren.

Steun wie er leeft naar uw verbond,

U, die de mens geheel doorgrondt.

God is mijn schild en mijn bescherming,

oprechten toont Hij zijn ontferming.

Hij is een rechter met gezag:

het kwaad bestraft Hij elke dag.


5.
De vijand gaat zijn zwaard scherp vijlen,

hij controleert zijn boog en pijlen,

hij schiet met vuur, veroorzaakt smart.

Hij draagt verderf onder het hart

en graaft een kuil, omringd met wallen,

is daarna zelf daar in gevallen.

Het onheil keert zich tegen hem,

hij zit in eigen wreedheid klem.

6.
Ik zal de Heer van harte prijzen,

Hij zal rechtvaardig vonnis wijzen.

Zijn naam luidt: Allerhoogste Heer.

Ik zing mijn lofzang tot zijn eer.

Psalm 8

1.
Heer, op de aarde klinkt uw naam zo machtig

en aan de hemel toont U zich zo prachtig.

Met stemmetjes die zacht en weerloos zijn

krijgt U een wreed en machtig vijand klein.


2.
Ik vind de hemel op een kunstwerk lijken,

de maan, de sterren, die daar boven prijken.

Wat is de mens, een kleine sterveling?

U denkt aan hem, dat wekt verwondering.


3.
U hebt hem bijna goddelijk verheven,

glorie en glans bekronen heel zijn leven.

U droeg uw schepping over aan uw knecht,

hebt alles aan zijn voeten neergelegd:


4.
het vee, de dieren die op aarde leven,

die in het water en het luchtruim zweven,

al wat U in uw schepping hebt bedacht.

Op heel de aarde klinkt uw naam met macht.

Psalm 9

1.
Alles in mij roept van uw eer,

vertelt uw wonderdaden, Heer.

Aan U dank ik de mooiste dingen,

ik wil verheugd uw naam bezingen.


2.
Beschaamd wijkt nu mijn vijand uit,

hij kwam ten val door uw besluit.

Bekwaam verdedigt U mijn rechten,

rechtvaardig wilt U voor mij vechten.

3.
Bedreigd hebt U de kwade macht,

de goddelozen omgebracht.

De vijanden zijn nu verslagen,

hun grond zal slechts ruïnes dragen.


4.
Dat is hun lot! Maar altijd staat

Gods rechterstoel voor ons paraat.

De wereld zal Hij wijs besturen

zijn eerlijk recht zal altijd duren.

5.
Een burcht zij Hij in tijd van nood

voor wie verdrukt vreest voor de dood.

Elk die U kent mag U vertrouwen,

U laat niet los wie op U bouwen.


6. 
Feest voor Hem die op Sion troont,

die zich door al zijn daden toont.

Ferm wreekt Hij bloed, gedenkt de doden,

Hij heeft een oog voor alle noden.


7.
God, zie hoe ik nu word gekweld,

draag mij weg voordat men mij velt.

Graag zal ik van uw werk getuigen

en in de poort van Sion juichen.


8.
Hij die een kuil voor iemand graaft,

wie dom zijn eigen net in draaft:

Hemelse rechtspraak geldt voor allen,

God doet de goddelozen vallen.


9.
Ik zeg: Ga naar het dodenrijk,

daar sta je als godloos te kijk.

In Gods bescherming zijn de armen,

voor zwakken geldt zijn groot erbarmen.


10.
Ja, Heer, sta op en toon uw macht.

Berecht de volken door uw kracht.

Jaag volken angst aan, laat hen weten:

je mag je mens-zijn niet vergeten.


Psalm 10

1.
Kom toch, o God, blijf niet zo veraf staan,

waarom verbergt U zich in tijd van nood?

Lafhartig vallen zondaars zwakken aan -

zet hen gevangen tot hun eigen dood.

Machtigen zonder God vinden zich groot.

Zij willen slechts hun eigen winst najagen:

“Geen God die mij om rekenschap zal vragen”.


2.
Niets gaat hem mis, uw oordeel raakt hem niet.

Zijn tegenstanders wrijft hij leugens aan.

Och, denkt hij, geen probleem, want ik faal niet.

Hij vloekt en liegt, geweld vult zijn bestaan.

Perfect legt hij zijn hinderlagen aan,

onschuldigen doodt hij op stille plekken,

probeert om weerlozen naar zich te trekken.


3.
Roofzuchtig loert hij op hen als een leeuw,

verborgen voor de prooi die hij bejaagt,

springt dan plots op en slaakt een luide schreeuw

als hij hem onverwachts het net injaagt,

terwijl de prooi ineenkrimpt, weerloos klaagt.

Maar hij denkt zelf: “God zal het wel vergeten,

Hij kijkt niet mee, Hij wil er niets van weten”.


4.
U kunt hem aan, Heer, hef uw arm vol macht,

vergeet de armen op uw aarde niet.

Hoe kan het, dat de zondaar U veracht,

verwacht dat God zijn misdaden niet ziet.

U ziet de pijn, uw hand weegt het verdriet.

De mensen die op U blijven vertrouwen

krijgen uw hulp, zij kunnen op U bouwen.

 

5.
Wreek U op goddelozen zonder spijt,

eis rekenschap, en ban het kwade uit.

De Heer is koning, eeuwig en altijd,

zuivert zijn land volgens zijn wijs besluit.

U hoort van armen hun gesmoord geluid,

U zorgt voor hen die om uw aandacht vragen.

Geen mens kan hen nog uit het land verjagen.

Psalm 11

1. 
Mijn schuilplaats vind ik altijd bij de Here.

Hoe kan je zeggen: “Vogel vlieg maar weg?”

De zondaar laat zijn boog begerig veren,

zijn pijlen zijn al aan de pees gelegd

om de rechtvaardige te doen bezwijken.

Ook al is iemand helemaal oprecht,

wat als zijn toekomst ongewis gaat lijken?


2.
De Heer is hoog en heilig is zijn woning,

zijn troon staat boven in de hemel vast.

Vandaar kijkt Hij met aandacht, als een koning,

naar wie op aarde op zijn schepping past.

Al fronsend keurt Hij mensen naar hun daden,

ziet wie rechtvaardig is en wie tot last,

geweldenaars slaat Hij met afschuw gade.


3.
Zwavel en vuur geeft Hij hen als beloning,

zij krijgen storm vanuit zijn beker wind

die Hij hen aanreikt uit zijn hoge woning.

Gerechtigheid is wat de Heer bemint,

Hij is rechtvaardig voor wie op Hem bouwen.

Hij toont geen liefde waar je ontrouw vindt.

Oprechten zullen zijn gelaat aanschouwen.


Psalm 12

1.
Grijp in, o Heer, geen mens is te vertrouwen,

er is geen mens die nog de waarheid zegt.

Men wil alleen nog maar op leugens bouwen:

hun woord is trouweloos en onoprecht.


2.
Heer, zet het mes in al hun valse tongen,

en snoer hun mond, vol grootspraak en vol waan.

Zij pochen: “Niemand heeft ons nog bedwongen,

met onze grote mond kan geen ons aan!”


3.
Zwakken en armen die zij bruut beroven -

“Ik”, zegt de Heer, “Ik zal hun redder zijn”.

Zijn woorden zijn als zilver, uit een oven,

gelouterd in het vuur, volkomen rein.


4.
Behoed hen, Heer, de armen en de zwakken,

steun hen als men hen naar het leven staat.

Er zijn verraders die hen willen pakken,

onder de mensen groeit nog steeds het kwaad.

 

Psalm 56  (2023)


1.

Wees met mij, God, want ze bedreigen mij,

zonder geweld gaat er geen dag voorbij,

al vele dagen duurt hun pesterij,

zij blijven op mij jagen.

In diepe angst kom ik uw bijstand vragen,

o God, ik prijs uw woorden alle dagen,

ik ken geen angst voor hen die mij belagen,

wat kan men tegen mij?


2. 

Hun woorden krenken mij de hele dag,

zij kwellen mij met agressief gedrag.

Zij slaan misschien wel onverhoeds hun slag,

bespieden al mijn gangen.

Waarom, o God, zet U hen niet gevangen

zodat zij hun terechte straf ontvangen?

Mijn God, ik blijf steeds naar uw hulp verlangen.

toon hen toch uw gezag!


3. 

Mijn hele leven schreef U haarfijn op,

vang toch mijn tranen in uw kruiken op,

als ik tot U bid schrikt mijn vijand op.

Ik weet God aan mijn zijde.


4. 

O God en Heer, wiens woord van trouw ik prijs,

ik steun op U als ik een klacht afwijs

Mijn offer aan U dient als eerbewijs,

ik wil U dank betalen.

U hebt mijn ziel niet in de dood doen dalen,

mijn voet gesteund, zodat die niet zou falen.

U laat mij leven in uw zonnestralen,

uw licht geleidt mijn reis.