Een positief woord over deze streek en een positief woord over onze taak
- inleiding voor de werkgemeenschap Hardenberg 4 december 2018 -

 

Een positief woord is wel op zijn plaats. Want af en toe merk ik nog een wat negatieve stimatisering. De meeste literatuur over de volksaard van de mensen komt van buitenaf en dat merk je in hun wegzetten van bepaalde karaktertrekken. Ik denk dat je van een binnenperspectief uit, dat ook heel anders kunt duiden en met meer respect voor de traditie en de volksaard kunt doen. Dat zie ik als voornaamste bijdrage vanochtend. In het tweede deel wil ik ook nog kort iets zeggen over ‘een positief woord over onze taak’, je mag ook zeggen ‘onze tijd’, want ook daar is een beetje tegengas nuttig tegen misschien wat eenzijdige duidingen.  

Eerst de volkscultuur. We hoeven dat niet helemaal zelf te bedenken. Er is literatuur over dat onderwerp. Leo van Rixoort schreef er twee jaar nog een artikel over. Meest recent is een artikel van Jan Dirk Wassenaar en Ard ten Brinke. Ik noem vier thema’s

Heelheid (tgo. natuurlijke theologie) 

Ik zou als eerste kenmerk van de Saksen willen noemen: de hang naar de heelheid van het leven. Er is verbondenheid met de natuur, met het alledaagse leven. Die verbondenheid is zo sterk, dat de natuur haast een ziel lijkt te krijgen. Ik herinner me uit mijn jeugd, dat ieder stukje grond een naam kreeg. De koeweide. De pinkenwei. Het hooiland. Die benamingen gaven aan dat je in relatie stond tot de natuur.

De Saksen hebben een beleving dichtbij de ervaringen in de natuur. De vogels, de meren, de heuvels, het gras, de regen. Ze kunnen daar beeldend en lyrisch van worden. De biddag en dankdag voor gewas en arbeid zijn nergens zo populair als in deze regio. Buitenstaanders noemen het ‘natuurlijke theologie’. Ik denk dat het iets anders is. Iets wat je in Afrika vind: besef van verbondenheid met alles en iedereen. Dat holisme vindt bij Afrikaanse en Aziatische theologen een neerslag in hernieuwde belangstelling voor de pneumatologie. En in het besef dat je aansluiting zoekt bij iedereen die het leven wil bevorderen. Zo staat het in rapporten als ‘Samen voor het Leven’ (2013).

Dominees hebben nog wel eens de neiging Karl Barth te citeren. Ze hebben geleerd op de universiteit dat Barth een groot theoloog is. Maar in deze regio vind je wellicht meer aansluiting als je Van Ruler leest en over de God die gediend kan worden zelfs met de punt van de voetbalschoen. 

In de kersttijd komt het idee van de natuurlijke theologie in het Saksenland weer sterker boven. Je vindt het in teksten van kerst als ‘Midden in de winternacht’. Mensen nemen ons die acculturatie kwalijk. Ik wil er slechts op wijzen dat de tekst van dit lied niet door een Saks is gemaakt, maar door Harry Prenen uit Schoten bij Haarlem.

Relationeel (tgo. Introvertheid)

De Saks is niet zo van het analytische benaderen. Hij rafelt waarheden niet uit elkaar, maar houdt waarheden bij mensen die ze uitspreken. Hij of zij is meer van het relationele denken. Als je je verdiept in het Saksische taalgebruik en het daaronder liggende denken merk je dat het Saksisch op een bepaalde manier dicht bij het begrippenkader van de Bijbel ligt. En trouwens ook bij dat van de Aziaten, waar het relationele denken bijna tot kunst is verheven.

Ik herinner me dat ik zelf terugkwam vanuit Friesland naar deze regio en dat Ype Schaaf tegen me zei: ‘Jongen, je gaat naar de Saksen. Dat is net andersom dan bij ons Friezen. Wij Friezen zijn voor alles eerlijk, en dat gaat ten koste van de vriendelijkheid. De Saksen zijn voor alles vriendelijk en dat gaat soms – zei hij – ten koste van het bij de naam noemen van de dingen’. 

Als je met mensen in deze streek praat, komt de vriendelijkheid voor alles. Als je bijvoorbeeld vraagt: ‘Mag ik een tientje van je hebben?’ dan zegt iemand uit een andere regio: ‘Nee, gaan we niet doen’. Iemand uit deze streek gebruikt dat woord ‘nee’ liever niet en zegt: ‘Een tientje? Jao, jao’. Als je luistert naar de toonsoort, dan weet je, dat het geld niet gaat krijgen. Toch zegt iemand uit deze streek ‘jao, jao’, want hij wil je niet voor het hoofd stoten. Eerst komt de relatie en daarna de feitelijkheid. Dat besef van relatie eerst zit diep in de Saksische taal verweven. Als we bijvoorbeeld iets klaar maken, dan kunnen we zeggen ‘’t is of’. Maar beter is het om het in relatie te brengen met anderen. En dan zeg je: ‘Wi’j em ’t veur mekare’. Jij hebt er ook iets aan dus. 

Vertrouwen (tgo. fatalisme)
 
Ik kom tot een derde punt: het inschikken in de voorzienigheid. Het eerste deel van het gebed. Als een Saks een gebed uitspreekt, zegt hij ‘loawwe stille wean’. Hij drukt daarmee respect uit voor God. Hij wil eerst eens luisteren, naar wat God te zeggen heeft, alvorens hem in de rede te vallen. Met misplaatste gevoelens van horigheid heeft dat niet te maken. Er is slechts het verlangen naar een relatie en de vriendelijkheid om de ander, in dit geval God, als eerste het karakter van die relatie te laten inkleuren. De Saks spreekt God aan met  ‘ie’, met ‘jij’. De Saks kan geen 'U' zeggen, want hij kent niet eens een beleefdheidsvorm. Dat maakt de gevoeligheid duidelijk van de mensen die voor het eerst een dialectdienst meemaken. Ze ervaren in het gebed volop hoe het is God in de streektaal aan te spreken. Je kan niet anders bidden dan in de veronderstelling dat er een persoonlijke relatie is met God. God behoort bij de mensen in je comfortzone, hij is familielid, zoals hij in het Aramees familielid is en iemand van de Syrisch-Orthodoxe Kerk kent ook alleen de term ‘papa’ voor God. 

De Saks wordt nogal eens gekarakteriseerd als ‘fatalistisch’ (website utwente.nl) en Waterink noemt het de noodlotsgedachte. Het leven zoals het verloopt, zoals het moet verlopen; niet naar aanleiding van of onder invloed van uitwendige verhoudingen, maar naar een door God vastgesteld plan. Ik vraag me af of dit daadwerkelijk als ‘noodlot’ moet worden getypeerd, of eerder als ‘vertrouwen’. Zijn aanwezigheid geeft innerlijke rust. Zo is het de moderne devotie die aan het einde van de Middeleeuwen juist vanuit het Saksische gebied opkomt. De kerk van de moderne devotie is door meditatie en voortdurende innerlijke toewijding aan God tot een meer innerlijke vroomheid genegen. De volgelingen richtten zich op de eenvoud van het leven, op de ontwikkeling van het geloof door het gebruik van volkstaal en door een directe verbondenheid met de directheid van de natuur. 

Levenswijsheid (tgo. academische beschouwingen)

Ik kom tot een vierde trefwoord. Als je kijkt welk woord in de Heliand vaak wordt aangereikt, is het het woord ‘wijsheid’. Nog beter: het verlangen naar wijsheid. 

Wijsheid is een woord wat in de Heliand vele malen is gebruikt. Veel vaker dan in de canonieke bijbel. Het woord wordt steeds genoemd als een soort aanbeveling voor een levensvisie. De vertaling van Anne van der Meiden van de Heliand noemt bijvoorbeeld Zacharias ‘nen öalderen keerl, met ’n good verstaand’. En van Maria heet het: ‘Heil weuns ik diej, Maria, bemeend biej oonzen Heer en den Machtigen weardig, umdat doe wiesheid hes’. 

2. Een positief woord over deze tijd

Ik maak een bruggetje naar het tweede motto: Een positief woord over onze taak.

Het boek ‘Gezag in beweging’ over leiderschap in de kerk uit 2008 eindigt ook met een hoofdstuk over wijsheid. Ted vanderEnde, hoogleraar praktische theologie aan de ETF in Leuven heeft dat onderdeel geschreven. Ik citeer: ‘Wijsheid is niet alleen kwestie van academisch intellectualisme, maar van de gave voor creativiteit op welk gebied dan ook, van vernuft dat de mens als imago dei heeft om te scheppen’. En hoe doe je dat dan als ambtsdrager? VanderEnde: ‘Als priester geeft de ambtsdrager de traditionele leer van de kerk door (de catechese, het credo, de liturgie); als profeet is die ambtsdrager geroepen om die oude leer te vernieuwen (in de proclamatie van het Woord, de preek) om te voorkomen dat de kerk gaat seculariseren; en als wijze zoekt die ambtsdrager hoe de uitdrukking van dat credo in het dagelijks leven moet worden aangepast en toch in zijn essentie moet worden gehandhaafd (in voorbeeld en als raadgever)’. 


Eigenlijk is de waterscheiding tussen de ring, de werkgemeenschap en de classis flinterdun. Alle drie hebben te maken met onderlinge verantwoordelijkheid en met geestelijke verdieping.

De ring (ord. 4.17.2) geeft gestalte aan de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor elkaar. Dat gebeurt door het kerkelijke gesprek. En door het bevorderen van de saamhorigheid van de gemeenten.

De werkgemeenschap heeft de taak de onderlinge opbouw van het geestelijke leven en het versterken van het geestelijke leven van de gemeenten (vrij naar art. 4.18.2) en ook het bevorderen van samenwerking.

De classicale vergadering is geroepen ‘leiding te geven aan het leven en werken van de classis’ (ord. 4.14.1). En in de taakomschrijving van de classispredikant wordt dat benoemd als ‘geestelijk leiding geven’. Wat is dat, geestelijk leidinggeven? Ik waag een insteek. Geestelijk leiding geven is ontmoeten, dienen en structureren van mensen actief in de kerk.  De bedoeling is het gemeentewerk te stimuleren en de persoonlijke geloofsbeleving te verdiepen. En de methode is: het eerlijk een gesprek voeren met God in je eigen binnenkamer over een thema, zodat je je ervaringen daarvan bewust maakt en vervolgens nadenkt over de manier waarop je die ervaring vruchtbaar kunt aanreiken in een ontmoeting.

Een nieuw geestelijk netwerk

Ik vermoed dat we de komende tien jaar staan voor indringende processen die nu al zijn aangevat. We leggen nieuwe verbindingen in wat voor sommigen nog heet ‘het bovenplaatselijke werk’. Er zal een opschaling plaatsvinden. Ik denk dat er tenminste drie onderliggende redenen zijn:

a. De secularisatie. Ik zou dat vandaag eens niet negatief willen definiëren, maar positief. Mensen nemen meer nog dan in het verleden hun eigen verantwoordelijkheid. Ze worden niet ongelovig, ze geloven meer dan in het verleden op hun eigen manier. Dat kunnen we als kerk lastig vinden; het lijkt me een onomkeerbaar proces. We kunnen nostalgisch naar het verleden staren, beter lijkt het me naar de toekomst te kijken en te anticiperen op de consequenties van het op een andere manier geloven. Als je zo gaat kijken is de taak van de zielenherder uiterst actueel. Mensen staan open voor geloof, maar de structurering in de tijd zal meer moeten aansluiten bij persoonlijke belevingen dan bij het ritme van de week of (ten dele) het (kerkelijk) jaar. Het impliceert ook dat er minder financiën beschikbaar zijn voor deze andere manier van kerkzijn.

b. Besef van identiteit. Dat is de USP. De bezieling is de kern. Daar hebben we meer dan ooit de ring en de werkgemeenschap nodig. Denk aan Simon Sinek en de gouden cirkels: waarom / hoe / wat? Denk aan bezieling in de bijbel. Denk aan de unieke USP van gebed en lofprijzing.

c. Herinrichting ambten.  De taken worden herschikt. Zoals je gezondheidscentra krijgt, dokterscombinaties; zoals je tandartscombinaties krijgt; zoals je in de bibliotheek combinaties krijgt met theater en film, zo zal ook de kerk opschalen en sluiten ambten en kerkelijke werkers zich aaneen en vindt een herschikking plaats van taken en verantwoordelijkheden. Minder de dorpspastor, meer de geestelijk leider en de roeping tot schriftgeleerde.

Misschien kunnen we daar verder over doorspreken.  

 

Foto: Fragment Heliand in het Oud-Saksisch. Henry Dorgelo kondigde tijdens de bijeenkomst van de werkgemeenschap aan dat er binnen een jaar een versie zal verschijnen in het Sallands. Eerder zijn er teksten uitgebracht in het Nederlands, het oud-Saksisch, het Gronings, het Twents, het Achterhoeks en de taal in Munsterland.