Peter Siebesma hield bij de presentatie van zijn boek 'Verhaal van mensen' in de lutherse kerk in Kampen de volgende inleiding. 

Inleiding boekpresentatie ‘Verhaal van mensen’

De directe aanleiding om dit boek te schrijven waren de harde cijfers over de terugloop van het aantal kerkleden in Nederland. Als je de meetpunten over de laatste vijftig, zestig jaar met elkaar verbindt, krijg je een min of meer recht dalende lijn. Kerken hebben niet stilgezeten om daar wat aan te doen. Maar zonder zichtbaar succes. Ook al waren er nieuwe initiatieven, ook al was er de opleving van de evangelische stromingen, de statistiek laat zien dat het vliegtuig dat kerk heet langzaam daalt en over enkele decennia de o-lijn zal bereiken. In de kerken zelf trad na verloop van tijd een zekere gewenning op. Zo gaat dat gewoon. Je kunt je wel druk blijven maken, maar het helpt toch niet. Dan is het beter om je met de positieve dingen in de kerk bezig te houden. En die zijn er gelukkig nog genoeg.


Mijn verhaal vanmiddag gaat over betrokkenheid en afstand. Die woorden komen regelmatig terug. Een paar jaar geleden stopte ik met taken als kerkmusicus en kwam daardoor wat meer op afstand van de kerk te staan. Uitgerekend toen veranderde er iets. Ik dacht: als die kerk je echt wat waard is, dan laat je dat langzame, maar zekere verval van de kerk toch niet zomaar gebeuren? Hebben we wel echt goed met z’n allen gekeken? Hebben we wel de juiste dingen gedaan? Het zal lastig zijn, misschien wel onmogelijk, maar als we niets doen, weten we zeker dat het straks over en uit is.

Die afstand tot de kerk had mijn betrokkenheid, vreemd genoeg, alleen maar versterkt. Al schrijvend raakte ik er steeds meer van overtuigd dat er voor de kerk wel degelijk nieuwe kansen liggen. Op afstand leek het alsof ik bepaalde dingen anders en ook beter ging zien. Met mijn boek wil ik een bouwsteen leveren. Daarmee ook andere motiveren. Het is een aanzet tot dialoog.


Ik keek ook terug. Hoe had ik zelf altijd in de kerk gestaan? Mijn betrokkenheid bij de kerk was altijd vooral gevoelsmatig geweest. De meeste lijntjes van mij naar de kerk liepen  via de muziek. Ik ben de zoon van een dominee. De kerk naast de deur waar je twee keer per zondag kwam. Daar preekte je eigen vader. En al vanaf m’n twaalfde jaar was ik daar organist. Maar een theologische boom opzetten dat was aan mij niet besteed. Als mijn oudere broer op zondag tijdens het middageten met vader in debat ging over de preek, riep ik al gauw: laten we het gezellig houden…                                                                                                      


Toen ik een paar jaar geleden wat meer afstand nam van de kerkmuziek, kwam er meer ruimte in mijzelf voor een  rationele verkenning. Wat ik altijd ver van mij had gehouden, dat kreeg nu mijn interesse. Het ontstaan van de kerk, haar dogmatiek, het verloop van haar geschiedenis.  Op afstand ging ik ook meer en meer mijn eigen vakgebied betrekken. De ontwikkelingspsychologie. Het verhaal van mensen heb ik daarom ook in een ander opzicht op afstand geschreven. Ik ben geen theoloog. Dat is een nadeel als je een boek als dit schrijft, maar het heeft ook voordelen. Op afstand wordt je gezichtsveld breder. En een ander vakgebied laat je ook anders kijken. Hoe? Ik heb mij als psycholoog in de gezondheidszorg en later als directeur-bestuurder altijd veel bezig gehouden met zorgvisies en organisatieontwikkeling. Ik heb me met de theorie beziggehouden maar ook de weerbarstige kant van de praktijk. Wat heeft dat mij geleerd als het over de kerk gaat? Veel, maar vooral dit. Een organisatie ontwikkelt zich alleen maar goed van binnen naar buiten. Wat de kerk vaak deed en nog steeds doet is beginnen met de buitenkant. Veranderingen worden gezocht in werkwijze en vormgeving. De kerkdienst opleuken voor de jeugd zoals in de jaren zestig, het waren zinvolle initiatieven, maar op die neerwaartse lijn van de kerk heeft het geen enkele invloed gehad. En dan weet je ook, dat alternatieve kerkvormen, hoe zinvol die projecten ook zijn, de neergang van de kerk niet tegen zullen gaan.


In mijn werk heb ik vaak gezien dat het ombuigen van een organisatie van ziek naar gezond, van krimp naar groei, alleen maar goed gaat van binnen naar buiten. Ik heb een paar keer een grote fusie mogen begeleiden, waarvan er één met negatief resultaat. Dat had te maken met een gebrek aan visie. Er stond wel iets moois op papier, maar in de praktijk bleek die grondslag toch niet door iedereen gedragen.                                                                      

De kerk weer groeikansen bieden doe je dus van binnenuit. Dat begint bij je grondslag als kerk. De PKN –als voorbeeld- heeft een grondslag, maar een groot deel van haar leden heeft die grondslag onder een mooie glazen stolp in het kerkelijk museum bijgezet. Het overgrote deel van de PKN inclusief dominees kent die grondslag niet eens. Wil er liever ook geen nota van nemen. Er wordt gedacht dat zo’n oude grondslag onder een glazen stolp  ook geen kwaad kan. Het gaat er immers om, wat de kerk doet? Maar organisaties zonder heldere grondslag ontwikkelen zich nooit goed. En dan wil je ook nog eenheid in verscheidenheid. Het wordt los zand, er is geen onderlinge verbinding. Zonder gezamenlijk gedragen visie en grondslag wordt de taal van zo’n organisatie wollig en vaag, de communicatie naar buiten wordt onduidelijk met tegenstrijdige berichtgeving. Potentiële nieuwe klanten haken bij voorbaat al af.


Over die grondslag van de PKN  kon je kortgeleden in Trouw nog het volgende lezen: de Dordtse Leerregels, de Cathechismus, wie kent ze nog binnen de PKN, wie leest ze nog? Nou ja, sommigen hechten er nog aan, dus ach, laat maar staan…Maar een week later ging het in diezelfde krant over de Remonstranten en opeens was die zogenaamde formaliteit van de Dordtse Leerregels een heet hangijzer geworden. Ach en dan wil ik het nog niet eens hebben over die groep PKN-ers die de Nashvilleverklaring ondertekenden. Ik heb een vertegenwoordiger van de PKN op TV nog nooit zo zien hakkelen en draaien om daar iets zinnigs over te zeggen…In een kerk, die haar schouders wat ophaalt over haar grondslag, daar is er iets goed mis.

Dit boek gaat over de noodzaak van een heldere organisatie, die zich bevrijdt van dubbele boodschappen, vaagheid, dubbelzinnigheid. Terug naar het heldere water. Maar hoe doe je dat, opnieuw van binnenuit beginnen? Wat kies je dan als grondslag? Dat lukt toch nooit? Daarvoor zijn al die kerken immers teveel verdeeld? Dat is toch de eeuwen door het probleem geweest?                                                       Misschien schudt de problematiek van de kerk ons een keer wakker. Gaan we dan liever met z’n allen, ieder in zijn eigen gelijk, kopje onder? In één van de laatste boeken van Kuitert citeert hij het volgende grafschrift: Hier ligt boer Gijs, hij is een lijk. Hij kwam van rechts, hij had gelijk.


Ik denk dat er nieuwe kansen voor de kerk liggen als we af en toe een stapje terug doen en op afstand naar de kerk kijken. Dat levert veel op. Het inzicht, dat wij inmiddels heel veel feiten kennen over hoe door God geinspireerde mensen de Bijbel hebben samengesteld; dat er daarnaast heel veel andere geschriften zijn die door mensen zijn afgewezen, maar zeer waardevol zijn; dat mensen hun kerkleer hebben ontwikkeld en zich aantoonbaar daarbij niet alleen maar door heilige dingen lieten leiden. Van al dat mensenwerk moeten wij nota nemen om de heilige dingen in de kerk op waarde te kunnen schatten. Af en toe op afstand, met breder perspectief, ga je zien dat er in dat mensenwerk heel wat onnodige ballast zit, maar ook ga je opeens beter zien waar het in de kerk werkelijk om gaat; dan zie je tussen alle brokstukken zomaar een aantal ruwe diamanten liggen.  In mijn boek gebruik ik een ander beeld. Terug naar helder water. 


Een kerk die teruggaat naar helder water biedt nieuwe kansen voor een groeiende kerk. In mijn boek beschrijf ik hoe dat zou kunnen. En hoe zit het dan met die grondslag? Kun je elkaar, links en rechts, vrij en orthodox, nog wel bereiken? In een christelijke kerk heb je denk ik voor een grondslag eigenlijk geen keuze: dat kunnen alleen de woorden van Jezus zijn. Ook al weten we nooit met zekerheid hoe die woorden uit zijn mond werkelijk geklonken hebben, ook al zijn er wellicht woorden van anderen aan toegevoegd. Al houden we uiteindelijk maar weinig over, hoe korter  je de christelijke grondslag verwoordt, hoe sterker die in de praktijk zal gaan werken. En …gelukkig hebben we onze liederen nog.                                                         


Want hoe zit dat met dat gevoelsmatige van mij van vroeger? Ben ik die door mijn rationele verkenningen kwijt geraakt? Elk hoofdstuk in mijn boek begin ik met een kerklied. Ik koos ervoor om mij door het lied te laten vergezellen. Ik deed dat eigenlijk intuitief. Maar toen mijn boek klaar was, zag ik opeens dat de taal van de dichter voor mij onmisbaar was geweest. Dat het lied mijn woorden af en toe onder spanning zette. Ik liet dat gewoon maar gebeuren. En ik besefte dat die poëzie en muziek ook voor de kerk onmisbaar zijn. Dat de vrijheid, speelsheid en creativiteit van de dichter, van de bijbelvertaler, van de mens,  ons juist dichter bij de bron brengt. Bij onze diepste gevoelens. En daarmee was ik terug bij af en zat ik weer als kleine jongen achter het orgel, in de kerk van mijn vader.


Op mijn verjaardag kreeg ik van Jeannet, van mijn vrouw, een cd van Trijntje Oosterhuis die liederen van haar vader zingt. Je hoort geen orgel, je hoort geen cantorij en geen gemeentezang. Het is een vertolking…op afstand. Juist op afstand werd ik  ontroerd door de liederen. Eén ervan heb ik als inleidend lied van het eerste hoofdstuk gekozen. Leliën draagt de woestijn, rozen dragen de rotsen. Lente staat op je drempel. Leven begint opnieuw.  Het kan dus toch!