Nieuwjaarstoespraak classispredikant 2020 


Het beraad van kerken in Kampen heeft me gevraagd om een meditatie en om een analytisch verhaal in het kader van de nieuwjaarsbijeenkomst 2020. Hieronder een extract van wat ik daar ongeveer naar voren breng.

Meditatie

Beste mensen,

‘We willen deze eerste bijeenkomst in het nieuw jaar graag gebruiken om na te denken over de toekomst van de Beraadsgroep’, schreef Jeroen Kanis me vorig jaar, toen hij me uitnodigde om op deze nieuwjaarsbijeenkomst iets te zeggen. ‘Hoe verhogen we de betrokkenheid van onze deelnemers (ongeveer 12 kerken) en in welke vorm gieten we het?’ Ik werd gevraagd om op twee manieren een opmaat te verzorgen. Allereerst door een korte meditatie. Daarna door een inleiding over het thema ‘Kerken in Kampen samen: van leuk naar nodig'’.

Ik begin met een korte meditatie. Over Wajikra. Ik lees een paar verzen uit Leviticus 1: ‘De Heere riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tent van de ontmoeting: Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer iemand van u de Here een offergave wil aanbieden, moet u uw offergave aanbieden van het vee, van de runderen en van het kleinvee. Als zijn offergave een brandoffer van runderen is, moet hij een mannetje zonder enig gebrek aanbieden van het vee. Hij moet dat bij de ingang van de tent van de ontmoeting aanbieden om een welgevallen voor zich te vinden voor het aangezicht van de Here. Daarna moet hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen, zodat het hem ten goede zal komen door verzoening voor hem te bewerken’ (Leviticus 1: 1-4).

 ‘De Here riep’. Je mag ook vertalen ‘De Here roept’. Het is de Joodse naam van het derde boek van de Tora, het hart van de Joodse boeken. Wajikra in het Hebreeuws. Het lijkt me wel toepasselijk aan het begin van een nieuwjaar. Want het boek leidt een nieuwe periode in voor de geschiedenis van Israël. Er ligt een breuklijn tussen het eerste boek van de Tora, Bereshit, en de daarop volgende boeken waarvan Leviticus het midden is. Er begint een nieuwe tijd. Genesis vertelt over Abraham, Isaäc en Jakob. Ze leven met een zekere spontaneïteit. Als Abram behoefte voelt God aan te spreken, bouwt hij een altaar, roept de naam van de Here aan, en hij kan een dag later weer verder trekken. Het geloof en de rituelen komen plotseling op. Het zijn emoties die een toon zetten. Zo kan dat gaan als je met enkele tientallen familieleden bent. Jakob trekt met zeventig mensen naar Egypte. Hij sluit een periode af, waarin het spontane geloof aan de orde van de dag was, om zo te zeggen.

Vanaf Exodus begint er iets nieuws. Mozes trekt met 600.000 mannen uit Egypte weg naar Beloofd Land. Zeshonderd duizend man, vrouwen en kinderen, om een cultuurhistorische reden neem ik aan, niet meegeteld. Zeg twee miljoen mensen. Bijna een hele Protestantse Kerk in Nederland qua omvang. Dat laat zich niet leiden door spontaneïteit. Daar moet je afspraken maken. En dat doen ze. Het hele boek Wajikra gaat daarover.

Ik wil er drie dingen van zeggen. Allereerst de opdracht. ‘Spreek tot de Israëlieten’. Mozes krijgt de opdracht om het hele volk aan te spreken. God kiest er in de Tora voor om zich niet langer te profileren als een God van een enkele stamoudste. Hij is God van een heel volk. Alles wat nu volgt in dat boek is voor een hele groep van mensen bedoeld. Het gaat om een andere invulling van kerkzijn op dat moment. Toen er sprake was van families kon er sprake zijn van een persoonlijke geloofsbeleving. Nu er sprake is van een volk gelden regels van oecumene.

Er is een tweede punt. ‘God roept’ staat er.  Roepen is meer dan spreken. Meestal zijn het de mensen die roepen. In Genesis, om dat als voorbeeld te gebruiken, kom je zo’n zestien keer dat roepen tegen. Dertien keer zijn het de mensen. En in Leviticus kom je dat woord ‘roepen’ maar één keer tegen als werkwoord van God. Dat is hier op deze plaats. ‘God riep en sprak’. Blijkbaar is er besef bij de Eeuwige zelf dat er een breuklijn ligt in de geschiedenis. Dat Hij nu op een andere manier verder gaat met zijn volk. Voorheen was er de spontaneïteit van het altaar. Nu is het geheel gecommuniceerd met afspraken waaraan veel meer mensen zich houden. Het is alsof God met dat roepen niet alleen zichzelf, maar ook Mozes even moet wakker schudden.

Voor ons is het van belang die breuklijn goed te zien. We leven in een breuklijn van de geschiedenis. We hebben de kerk op een bepaalde manier van onze ouders ontvangen en we zullen niet in staat zijn die kerk op dezelfde manier door te geven aan onze kinderen. Het wordt anders. Het is uw en mijn vak om te speculeren over de vraag hoe die kerk in de toekomst vorm en inhoud zal krijgen. Maar het zal in ieder geval anders zijn. Hier in Kampen zijn in de afgelopen tijd Bovenkerk en Burgwalkerk al afgestoten. En de kerken die voorheen zeiden: ‘Daaraan kan je zien dat die kerkelijke gemeenschappen niet de zuivere leer hebben behouden, anders zou zoiets niet gebeuren’, slikken hun woorden in. Want ook zij hebben te maken met wat in de kranten heet secularisatie. Ik zou het niet bij voorbaat het verdampen van geloof willen noemen. Ik wil wel erkennen dat vele millennials anders met geloof omgaan dan de generaties voor hen. En we krijgen als instituut daarin een andere plaats. Mensen die incidenteel de kerk bezoeken kunnen veel liederen niet meer meezingen en bruggetjes in de overdenking niet als vanzelfsprekend volgen. Om het nieuwe vorm en inhoud te geven volstaat het spreken niet langer, we hebben te roepen.

Het derde wat me opvalt is de nuchterheid. Wajikra geeft allerlei regels en afspraken. Er wordt geen enkele concessie gedaan naar public relations. Als je Wajikra verder leest versterkt zich die indruk. Al in hoofdstuk tien staat hoe Nadab en Abihu, die een speelse toepassing van de nieuwe regels maken, het met de dood moeten bekopen. Het is nuchter om dat te benoemen in de tijd van geloven om mensen tegemoet te komen. Je mag een zekere ordelijkheid hanteren.

Drie gedachten voor het nieuwe jaar:
1. Heel Israël wordt aangesproken.
2. God roept, dat is meer dan spreken. 
3. Er volgen afspraken. 

Het valt me op dat ons nieuwjaar niet samenvalt met het joodse nieuwjaar. De joden wensten elkaar op 18 september j.l. al toe: ‘Dat je opgeschreven mag staan voor een goed jaar’. Ze vierden toen hun Rosj Hasjana en luidden het jaar - ik meen - 5781 in. Ze noemen hun Nieuwjaar ook wel: Jom Teroe'a, de dag van het Bazuingeschal. De dertig dagen voorafgaand aan Tisjri vormen de maand Eloel. Ze bereiden zich een maand lang voor op het nieuwjaar. Iedere morgen denken zij in hun gebeden na over hun gedrag van het afgelopen jaar. Zij denken na over het kwaad dat zij hun vrienden of kennissen misschien hebben aangedaan. Zij vragen vergeving aan ieder die zij misschien hebben gekwetst en als zij wellicht onbewust iemand hebben gekwetst, vragen zij voor alle zekerheid vergeving aan ieder die zij kennen. Zij sturen kaarten met goede wensen rond: Dat je opgeschreven mag staan voor een goed jaar. Iedere ochtend van deze bijzondere maand horen zij het geschal van de sjofar, de ramshoorn. Dan worden zij eraan herinnerd dat het een bijzondere tijd is en dat er een nieuwe tijd voor de deur staat. 

Mag ik u dat wensen: nieuwe referentiekaders, zodat we 2020 kunnen ingaan met een framing die past bij de kerk van de toekomst.

OPERATIONEEL VERHAAL

Ik kreeg een tweede opdracht. Niet alleen een meditatie. Er moest ook een meer analytisch verhaal komen over de manier waarop de samenwerking van kerken in Kampen vorm zou kunnen krijgen. De bestaande beraadgroep schreef: ‘Allereerst willen we de huidige leden uitbreiden tot een vertegenwoordiging van alle kerken in Kampen. Zodat we elkaar als gezamenlijke kerken kennen, samen kunnen werken waar mogelijk en een gesprekspartner zijn voor de gemeente. We willen ons mogelijk gaan presenteren met een frissere en duidelijke naam: Kerken in Kampen in plaats van Beraadsgroep van Kerken, dat wat stoffiger klinkt’. 


Ik heb gereageerd: Laten we als thema voor de bespreking nemen: 'Kerken in Kampen samen: van leuk naar nodig'. Dat thema geeft aan dat we een andere tijd ingaan. De vanzelfsprekende keus van de Kampenaren voor een kerk of een plek waar ze hun religie verdiepen en hun spirituele aandrang een plek geven, is voorbij.

Dat nodigt ons als kerken niet alleen uit tot meer afstemming. Het dwingt ons tot het erkennen dat we in een andere tijd zijn beland. Als we niet spontaan van elkaar houden; en dat is lastig met een verleden van verzuiling en betweterij, zullen we onszelf moeten verplichten om elkaar op te zoeken.

Laat ik nuchter beginnen. Kerkleiders verstaan hun roeping allereerst als trouw aan hun eigen kerkgenootschap. Ze krijgen een aanstelling bij de Protestantse Kerk, de Remonstrantse Broederschap of de Rooms-Katholieke Kerk. En dus voelt dat als: We worden afgerekend qua ambt vanuit dat kerkgenootschap. Dus het telt als wij van 1,7 miljoen leden naar 1,700001 miljoen leden zijn gegaan, maar het telt minder als de kerk in zijn algemeenheid in Nederland een betere ingang bij de media heeft. In communicatieve zin heet dat: Ze werken op afdelingsniveau en niet op corporate niveau.

Ik stel voor dat we daar opportunistisch, praktisch mee omgaan. De leiding van de raad moet dus aansluiten bij de leiding van de eigen kerk. De raad moet daarbij representatief zijn in zijn bestuur voor de omvang van de kerken in een gebied. Bij de landelijke Raad, laat ik dat als voorbeeld houden, zijn pakweg twintig kerken lid. De Rooms-Katholieke Kerk met 4 miljoen leden en de Protestantse Kerk met iets minder dan 2 miljoen leden zijn veel groter dan de andere kerken. Leger des Heils heeft er 5000. De Remonstranten ook zoiets. De Quakers slechts 100. Het is zinloos om die 100 Quakers met hun ene vertegenwoordiger op een zelfde lijn te zetten als de rooms-katholieke bisschop met 4 miljoen leden. Dus hebben RKK en PKN per definitie drie stemmen in de Raad en anderen 1 en levert RKK per definitie de voorzitter en de PKN de secretaris. 

Een volgend punt: De raad moet niet samenkomen in een nieuw gebouw, maar wisselend de bestaande gebouwen en het bestaande frame bezoeken. Je kan ook een keer samenkomen bij een gemeenschappelijk interesseveld in de samenleving: een keer samenkomen bij een omroep IJsselmond, De Brug; een verzorgingstehuis; een moskee; een school. Zo’n bezoek, ik noem dat een werkbezoek, moet altijd functioneel zijn. Dus de gastheren introduceren zichzelf en de uitkomst van de ontmoeting is ten allen tijde de samenvatting wat je als gastheren en als kerken voor elkaar kunt betekenen. En als je bij een kerk bent, stelt de gastverlenende kerk zich voor en wordt er gezocht naar uitvergroting van het eigene in het gesprek en nemen de gasten die uitvergroting mee terug en geven ze dat in eigen kring breed door. Ook dat laatste. Want je zit niet in een raad als hobby voor jezelf, maar je zit er als verkenner vanuit een gemeenschap. Het zijn de gemeenschappen die elkaar ontmoeten.

Naar mijn idee zijn er drie gebieden waar de samenwerking van kerken zich in heeft te bewegen. Dat zijn: vragen van geloof, van samenleven en van interreligieuze ontmoeting. Dat zijn de clusters. Vervolgens moeten we die begrippen verder invullen. Wat is een kernthema binnen de geloofsvragen, die we als kerken in Kampen allemaal of tenminste grotendeels herkennen? Dat zijn natuurlijk de vragen die te maken hebben met kerstening en secularisatie; dus de vragen hoe we ons verhouden tot de cultuur waarin we leven. En in het hart van het geloof van de grote kerken zitten de belevingen en uitwerkingen van de eucharistie en het avondmaal. De eerste invulling ligt lekker bij liberale kerken. De laatste ligt lekker bij de katholiek denkende kerken en natuurlijk niet bij een leger des heils, waar men in het geheel geen sacramenten kent of een vrijzinnigheid waarin men een avondmaal in ultima forma bijna neerzet als het gezamenlijk drinken van een kopje koffie. Juist omdat de lichte en praktische groep het niet kennen is het voor oud-katholiek, syrisch-orthodox, rooms-katholiek, gereformeerd-vrijgemaakt, christelijk-gereformeerd, protestants wel een thema. Je kan in dat verlengde ook nog denken aan thema’s als gebedsleven.

Bij het thema van de samenlevingsvragen denk ik aan zaken als: ethiek van duurzaamheid en boeren. Een eerste thema. Als er één thema actueel is, is het dit thema. Het zal nog groeien qua actualiteit omdat de geldstromen dienovereenkomstig verlegd gaan worden, en omdat er allerlei zaken in de regio spelen die daarop aanhaken: Kampen heeft een agrarisch bevolkingsdeel, de stad zelf heeft pachtgronden; er komt een luchthaven vlakbij, in Lelystad, met Kampen in de baan van de landingen en stijgingen. Er komt een grote tuinbouwbeurs in 2022 op vijftig kilometer van onze stad, in Almere, de Floriade. Een tweede thema, dichter bij huis voor veel pastores, zijn de ethische vragen rond het levenseinde. Met allerlei verzorgingstehuizen in de stad en dagelijkse bezoeken aan mensen die lijden zijn die vragen aan de orde van de dag. Hoe ga je om met het morfinepompje? Hoe ga je om met ziekenzalving? Kunnen we daarin samen de samenleving helpen bij het ontwikkelen van een collectief geweten en collectieve zenuwen, waar je gemak van hebt op het moment dat jouw levenshorizon zich wijzigt?

Een laatste cluster van vragen heeft te maken met de ontmoeting van moslims, joden en christenen. Eventueel noem je er nog andere religies bij, maar eerst lijkt me dat deze drie voldoende input geven aan onze vragen en ontdekkingen. Drie woordreligies teruggaand op Abraham. Tegelijk essentieel voor een jonge generatie die ziet dat er inmiddels 1 miljoen moslims in Nederland zijn, een nieuwe moskee komt in Kampen en wereldwijd een flinterdunne extremistische groep een stevige vinger in de pap heeft als Nederlandse agnostici een onwerkelijk soort scheiding van ‘kerk en staat’ prediken, verwijzend naar de haatpredikers van moslimzijde die ineens de toon mogen zetten voor wat islam is en sterker nog voor wat religie in zijn algemeenheid doet; hoe bestaat het om zo stigmatiserend te denken? Ik heb het dus niet over interreligieuze vieringen en dat soort zaken. Vieringen zijn van een heel andere soort. Die hebben we als christenen met elkaar nog maar schoorvoetend. Ik heb het simpelweg over die ene imam die bij ons in Open Hof was, die na afloop slechts met een tolk wat gedachten kon uitwisselen en die vroeg of wij een tekst in de koran over Jezus niet kenden. Kennis van elkaar. Kunde over wat de ander bezielt. Samen een keer een maaltijd gebruiken. Keertje samen zingen of eerst luisteren naar wat de ander zingt. Dat soort simpele fatsoensnormen, die je op het platteland met alle buren hebt en dan nu als religies in de stad. Dus niet als je naar de buren gaat er direct van uit gaan dat je het banksaldo mag zien, laat staan dat je een gemeenschappelijke bankrekening neemt. Ben je mal. Gewoon de buren de buren laten, maar enigszins vertrouwd zijn met elkaar.

Ik heb als titel gesuggereerd: Kerken in Kampen samen: van leuk naar nodig. Zolang er een grote verzuiling was in Kampen en de Bovenkerk hervormd was en de Burgwalkerk gereformeerd, hadden we de energie nodig om de eigen zuil gemotiveerd te houden. Die situatie is ingrijpend veranderd. Iedere kerk staat op de tocht en heeft moeite de millennials aan zich te binden. Er is een nieuwe tegenstelling gegroeid: die van agnost en religieus. De overtuigde agnost maakt 5 procent van de samenleving uit. De overtuigde religieus maakt pakweg 20 procent van de samenleving uit. En de vraag naar de toekomst is: waar zal die overige 75 procent een thuis vinden? Ze komen niet wekelijks in een kerk. Maar zo af en toe wel. Zullen we er samen in slagen een klimaat te ontwikkelen dat ze zij het schoorvoetend af en toe over de drempel van een godshuis durven komen?