Geestelijk leiding geven aan Overijssel en Flevoland ‘naar hun aard’
- inleiding voor de classicale vergadering van 18 september 2018 -

 

Gebed

Here God, het is waar wat U zegt:
Uw zorgzaamheid voor mij is groter dan alle zorg die ik voor mijzelf kan hebben.
Wie niet al zijn zorg op U werpt,
staat inderdaad wel heel wankel.
Here, wanneer mijn wil maar recht en vast op U gericht mag blijven,
doe dan alles met mij wat U behaagt.

Het wordt voorjaar, Here,
nu de lucht van de winter zich vermengt met verborgen groen.
De bloemen woelen in hun bedden.
Uw licht zet aan, van porselein tot gloeiend ijzer, Uw belofte aan ons.
Het leven ondergaat een nieuwe geboorte,
Uw scheppende hand vergeeft ons de kou.

Wil mij met de geest van een pelgrim bezielen.
De onbewerkte aarde wacht.
Het weidse landschap verspreidt zijn lokroep.
Maak mij ruimhartig.
Dat ik mens mag zijn met allen,
zorgzaam voor allen.

Amen



Geestelijk leiding geven

De classicale vergadering is geroepen ‘leiding te geven aan het leven en werken van de classis’ (ord. 4.14.1). En in de taakomschrijving van de classispredikant wordt dat benoemd als ‘geestelijk leiding geven’. Wat is dat, geestelijk leidinggeven? Ik waag een insteek. Geestelijk leiding geven is ontmoeten, dienen en structureren van mensen actief in de kerk.  De bedoeling is het gemeentewerk te stimuleren en de persoonlijke geloofsbeleving te verdiepen. En de methode is: het eerlijk een gesprek voeren met God in je eigen binnenkamer over een thema, zodat je je ervaringen daarvan bewust maakt en vervolgens nadenkt over de manier waarop je die ervaring vruchtbaar kunt aanreiken in een ontmoeting. In het ontmoeten valt de nadruk op de liefde de ander te willen leren kennen. In het dienen zit de ander uitnemender achten dan zichzelf. In het structureren zit het organiseren van de relevante feiten en gevoelens, zodat er overzicht ontstaat en de ander tot verantwoorde keuzes kan komen.

Ik noem een paar definities van anderen. John Piper (baptistenvoorganger uit Minneapolis): ‘Ik omschrijf geestelijk leiderschap als weten waar God wil dat mensen zich bevinden en het initiatief nemen om ze daar te brengen met behulp van Gods methodes en vertrouwend op Gods kracht’. 

Ds. A.J. Mensink schreef er afgelopen week over in De Waarheidsvriend. Mensink is predikant in Krimpen aan de IJssel en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Hij gaat in op geestelijk leiderschap en signaleert daarbij dat de roep om geestelijk leiderschap verraadt dat er verwarring is bij het grondvlak. Hij noemt als concrete oorzaken: Kaalslag, minder dopelingen, minder geld, minder jongeren, vacatures. Hij noemt ook de  theologische verwarring, ‘het schijnbare succes van de evangelische beweging’, ‘de lusten en lasten van de traditie’, ‘vervreemding van het gereformeerde belijden’.
 
De Waarheidsvriend is kritisch naar managementcultuur. Je hebt het zo maar over input, output, stappenplan, protocol. Bijbels is anders, meent Mensink, daar is allereerst het besef dat de gemeente van de Heer zelf is. Christus zelf is de leider. Je roeping als ambtsdrager ligt Boven. Geestelijk leidinggeven gaat dus gepaard met nederigheid. ‘Nederigheid en ootmoed kenmerken de Bijbelse leider’. Op bepaalde momenten is de leider ook doortastend. Namelijk als hij of zij op grond van het Woord tot een keus komt. Een leider rust ook toe. En leiding is collectief, zo meent Mensink.

‘Naar hun aard’

Het tweede onderdeel van de titel is lastiger. ‘Overijssel en Flevoland naar hun aard’. De valkuil is een zekere stigmatisering. Dat de Overijsselaar, de Saks en de homo Zuiderzeelandicus zouden bestaan. Dat je een vooroordeel creëert wat al bij een verkenning van twee of drie personen niet meer stand houdt. En wat eerder smoort dan stimuleert. Tegelijk herkennen we binnen vijf minuten gesprek met iemand dat de ander wortels heeft in Twente of in Swifterbant. We hebben wel een idee van verschillende accenten. Daarover willen we het hebben.

We hoeven dat niet helemaal zelf te bedenken. Er is literatuur over dat onderwerp. Meest recent is een artikel van Jan Dirk Wassenaar en Ard ten Brinke, u toegezegd in de bijlage, maar niet meegestuurd. Jan Dirk suggereerde dat we eerst maar gewoon het gesprek gaan voeren. En ergens ben ik er ook wel blij om. Omdat de inslag van het artikel van Jan Dirk aansluit bij de beschikbare literatuur over de volksaard in het Saksische gebied. Dat is vaak negatief getoonzet en geschreven door buitenstaanders. Jan Dirk bespreekt de inbreng van Willem Barnard, die enige tijd in Hardenberg heeft gewerkt, maar uiteindelijk al weer snel is gevlucht naar Nijmegen. En die zei later, dat dit deel van Nederland wat hem betreft behoort tot de Derde Wereld. De eerste wereld is die van Holland, de tweede is die van het rivierenlandschap, de derde wereld is die van het ‘mytische’ levensbesef. Wat mensen als Waterink, Balke en Barnard genadeloos omschrijven, kan ik niet anders dan met liefde verwoorden. En dan krijg je heel andere termen. Waterink en Barnard spreken over: traditioneel, fatalistisch, wettisch, anti-dogmatisch. Ik spreek over: liefdevol, respectvol, relationeel, beeldend, sociaal, vol vertrouwen, besef van tijd in verbondenheid met de eeuwigheid. Waar Henk Vreekamp deze regio ziet als ‘neo-paganisme’, zie ik het als een bevindelijk geloofsvertrouwen in de God van vader, moeder en Abraham. Ik beschrijf van binnenuit, waar veel literatuur van buitenaf is geschreven. Dat binnenperspectief lijkt me nuttig. Want als ergens in Nederland het idee van ‘eigen volluk’ een rol speelt, de eigen intieme cirkel, dan is het wel in deze regio. Hoewel….wat dacht je van Limburgers en Brabanders en Zeeuwen en Friezen….?

Nog aardiger misschien wel zijn de historische bronnen. Het oudste geschrift in de Nederlanden van een stevige omvang is de Heliand. Dat is een evangelieharmonisatie, waarin een Saksische monnik de vier evangeliën in elkaar vlecht en op rijm zet. Die rijmvorm maakt het makkelijker om mondeling door te geven. De mensen in die tijd immers waren de leeskunst nauwelijks machtig. Pikant detail: de bundel dateert uit 832 na Christus. Als je je dan realiseert dat de eerste grote overstromingen, die grote delen van veenland wegspoelden uit het oude Aelmere, de voorloper van de Zuiderzee, dateren van 838, is het ook nog eens een gemeenschappelijk geschrift voor Overijssel en Flevoland. De rampzalige vernietiging van wat destijds Flevoland was dateert immers van de Julianavloed in 1164, de Allerheiligenvloed uit 1170, de Sint – Luciavloed uit 1287 en noem de illustere namen van de rampen maar op.  

Je kan er uit afleiden hoe mensen in deze regio in hun roots nadenken. Anne van der Meiden heeft al die bronnen toegankelijk gemaakt. Je vindt er de relatie van Jezus tot zijn leerlingen als die van een leermeester en gazellen in de gilden. De discipelen heten ook gazellen in die versie. En je vindt er allerlei extra woorden die iets zeggen over de manier waarop wij nog steeds geloven, onder meer het woord ‘wurd’ als een soort vierde insteek naar God in de zin van de voorzienigheid en het noodlot.

Ik benoem de inborst van twee provincies, Overijssel en Flevoland. Dat is gekunsteld. Want Oost-Overijssel, Twente, is beduidend anders dan West-Overijssel. Zelf geboren op het Kampereiland hadden we op veel punten meer Flevolands dan Saksisch. Ik merkte dat op de middelbare school. De klasgenoten bij wie ik speelde, kwamen allemaal uit het nieuwe land. Mentaal sloot het aan. We deelden de interesse in een industriële benadering van het leven, de industriële landbouw met name. Dat is anders dan de meer ambachtelijke benadering naar het oosten van onze classis. We waardeerden in het westen van de classis de individuele vrijheid. Een wethouder uit Kampen typeerde de boerenbevolking waar ik woonde ooit als: ‘Ieder is daar koning op zijn eigen erf’. Het is die vrijheidsdrang die we delen met de Flevolanders. Immers Oostelijk en Zuidelijk Flevoland hebben allemaal liberale partijen als grootste partij: VVD vooral en Leefbaar Zeewolde. En in de Staten zijn twee liberale partijen het grootst: VVD (8 zetels) en PVV (6 zetels). In het uiterste oosten van onze classis zijn het de locale partijen die de dienst uitmaken: Burgerforum (Losser), Burgerbelangen Enschede, Pro Hengelo, Gemeente belangen Twenterand. En meer in het hart van de classis en in de Noordoostpolder vind je de christelijke partijen als grootste partij.

Nog een pikant detail. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft de vraag gesteld hoe mensen hun eigen gezondheid ervaren. Daaruit blijkt dat het midden van onze classis zich veel gezonder voelt dan de oost- en westkant van onze classis. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat kritiek op de samenleving en het zich de dupe voelen van de liberale moraal zich uit in die ongezondheidsbeleving. Dat er dus een relatie ligt. Het is speculatief. Dezelfde opdeling zie je in het onderzoek van het CBS als het gaat om misdaadcijfers, inclusief vandalisme. Plaatsen als Lelystad en Almere, maar ook Enschede en Almelo aan de andere kant scoren als relatief onveilig. U vindt verdere cijfers op mijn website bij het onderdeel statistiek.

Laten we nu de drie onderliggende ideeën in het gebed nog eens bekijken. In bovenstaand gebed is onder elk van de drie gebedsonderdelen een eigenschap geschoven, die mensen wordt toegedicht in de classis Overijssel-Flevoland. We gaan er verder op inzoomen. 

Relationeel (Natuurlijke theologie)

Ik begin bij de tweede alinea van het gebed. De natuurlijke theologie. De Saksen hebben een beleving dichtbij de ervaringen in de natuur. De vogels, de meren, de heuvels, het gras, de regen. Ze kunnen daar beeldend en lyrisch van worden. De biddag en dankdag voor gewas en arbeid zijn nergens zo populair als in deze regio. Beginnende dominees hebben nog wel eens de neiging Karl Barth te citeren. Ze hebben geleerd op de universiteit dat Barth een groot theoloog is. Maar in deze regio kom je daar niet zo ver mee. Je kan beter lezen bij Van Ruler en over de God die gediend kan worden zelfs met de punt van de voetbalschoen.

De Saks is niet zo van het analytische benaderen. Hij of zij is meer van het relationele denken. Als je je verdiept in het Saksische taalgebruik en het daaronder liggende denken merk je dat het Saksisch op een bepaalde manier dicht bij het begrippenkader van de Bijbel ligt. En trouwens ook bij dat van de Aziaten, waar het relationele denken bijna tot kunst is verheven. Ik herinner me dat ik zelf terugkwam vanuit Friesland naar deze regio en dat Ype Schaaf tegen me zei: ‘Jongen, je gaat naar de Saksen. Dat is net andersom dan bij ons Friezen. Wij Friezen zijn voor alles eerlijk, en dat gaat ten koste van de vriendelijkheid. De Saksen zijn voor alles vriendelijk en dat gaat soms – zei hij – ten koste van het bij de naam noemen van de dingen’. Als je met mensen in deze streek praat, komt de vriendelijkheid voor alles. Als je bijvoorbeeld vraagt: ‘Mag ik een tientje van je hebben?’ dan zegt iemand uit een andere regio: ‘Nee, gaan we niet doen’. Iemand uit deze streek gebruikt dat woord ‘nee’ liever niet en zegt: ‘Een tientje? Jao, jao’. Als je luistert naar de toonsoort, dan weet je, dat het geld niet gaat krijgen. Toch zegt iemand uit deze streek ‘jao, jao’, want hij wil je niet voor het hoofd stoten. Eerst komt de relatie en daarna de feitelijkheid. Dat besef van relatie eerst zit diep in de Saksische taal verweven. Als we bijvoorbeeld iets klaar maken, dan kunnen we zeggen ‘’t is of’. Maar beter is het om het in relatie te brengen met anderen. En dan zeg je: ‘Wi’j em ’t veur mekare’. Jij hebt er ook iets aan dus. 


Vertrouwen (Fatalisme)
 
Ik kom tot een tweede punt: het inschikken in de voorzienigheid. Het eerste deel van het gebed. Als een Saks een gebed uitspreekt, zegt hij ‘loawwe stille wean’. Hij drukt daarmee respect uit voor God. Hij wil eerst eens luisteren, naar wat God te zeggen heeft, alvorens hem in de rede te vallen. Met misplaatste gevoelens van horigheid heeft dat niet te maken. Er is slechts het verlangen naar een relatie en de vriendelijkheid om de ander, in dit geval God, als eerste het karakter van die relatie te laten inkleuren. De Saks spreekt God aan met  ‘ie’, met ‘jij’. De Saks kan geen 'U' zeggen, want hij kent niet eens een beleefdheidsvorm. Dat maakt de gevoeligheid duidelijk van de mensen die voor het eerst een dialectdienst meemaken. Ze ervaren in het gebed volop hoe het is God in de streektaal aan te spreken. Je kan niet anders bidden dan in de veronderstelling dat er een persoonlijke relatie is met God. God behoort bij de mensen in je comfortzone, hij is familielid, zoals hij in het Aramees familielid is en iemand van de Syrisch-Orthodoxe Kerk kent ook alleen de term ‘papa’ voor God. 


De Saks wordt nogal eens gekarakteriseerd als ‘fatalistisch’ (website utwente.nl) en Waterink noemt het de noodlotsgedachte. Het leven zoals het verloopt, zoals het moet verlopen; niet naar aanleiding van of onder invloed van uitwendige verhoudingen, maar naar een door God vastgesteld plan. Ik vraag me af of dit daadwerkelijk als ‘noodlot’ moet worden getypeerd, of eerder als ‘vertrouwen’. Zijn aanwezigheid geeft innerlijke rust. Zo is het de moderne devotie die aan het einde van de Middeleeuwen juist vanuit het Saksische gebied opkomt. De kerk van de moderne devotie is door meditatie en voortdurende innerlijke toewijding aan God tot een meer innerlijke vroomheid genegen. De volgelingen richtten zich op de eenvoud van het leven, op de ontwikkeling van het geloof door het gebruik van volkstaal en door een directe verbondenheid met de directheid van de natuur. 

Vrijheid

Ik kom bij het derde deel van het gebed. De vrijheid en de ruimte. De trefwoorden die we ontlenen aan een zegenbede van de predikante uit Almere. We gebruiken ze om een trefwoord te hebben wat relatief dicht aan schuurt tegen de ‘homo zuiderzeelandicus’. Bij alle verschillen hebben de poldermigranten dit met elkaar gemeen dat ze enkele generaties terug de verhuiswagen hebben laten voorrijden en zijn verhuisd naar de regio waar eerst slechts water te vinden was. Die poldermentaliteit wordt door velen gekoesterd en gezien als de bereidheid steeds opnieuw naar logische oplossingen te zoeken, creativiteit aan te boren en een heldere analyse te prefereren boven de visie ‘zoals het altijd geweest is, moet het nu blijven’. 

Henk Hofland schrijft over dat poldergevoel. Hij adviseert een paar dagen te wandelen in de drie kernen: Almere Haven, Almere Stad en Almere Buiten. Hij komt dan tot de conclusie: ‘De droom die aan het bestaan van Almere ten grondslag ligt, is een zeer Nederlandse droom, niet minder groots in zijn aspiraties, niet minder gedurfd in de wil om de verantwoordelijkheid voor de toekomst van honderdduizenden te aanvaarden, maar Nederlands: een droom die tot tastbaar en nuttig resultaat moest leiden’. Dus nuchterheid en fantasie in één greep.

De journaliste Eva Vriend, zelf geboren in Luttelgeest, schreef het boek ‘Het Nieuwe Land’, in haar situatie de Noordoostpolder. Ze zoekt naar een criterium op grond waarvan de bewoners door de commissie onder leiding van Hessel Lindenbergh werden geselecteerd. Ze concludeert dat er enerzijds een keurslijf was van fatsoen waaraan de nieuwe burgers moesten voldoen. ‘Je moest een getrouwde, eerbare burger zijn met, bij voorkeur, een kinderwens’. En er was een tweede criterium: Je moest in staat zijn altijd zelf te blijven denken. Een zekere eigenzinnigheid en een grote dosis ondernemingszin is de kandidaten eigen, zegt ze. ‘Tijdens mijn zoektocht ben ik ze tegengekomen: mensen die misschien niet meteen een driftkop zijn te noemen, maar die op zijn minst eigenzinnig zijn. En het is ook logisch. Mensen reisden immers niet naar die kale polder af omdat ze het oude en vertrouwde wel best vonden. Ze wilden eens iets anders, en meer dan dat. Ze wilden voor de troepen uit en verder kijken, voorbij de horizon’. Als er een gezamenlijke identiteit is, dan is het dat nuchtere besef van samenwerking en een zelfde inspiratie van: ‘Hier in de polder regelen we het wel’. 

Cultuurwetenschapper Demelza van der Maas promoveerde aan de VU op het ontstaan van het cultureel erfgoed in Flevoland. Van der Maas: ‘Het avontuur zit in de genen van Flevoland. Het merk Flevoland gelooft dat er elke dag iets nieuws te ontdekken valt, zeker in Flevoland’.


Wijsheid

Geestelijk leiderschap in deze classis. Kunnen we dat tot één trefwoord terugbrengen? Ik denk dat het lukt. Zowel vanuit de traditie als vanuit de operationaliteit. Het trefwoord is: wijsheid. Nog beter: het verlangen naar wijsheid.

Wijsheid is een woord wat in de Heliand vele malen is gebruikt. Veel vaker dan in de canonieke bijbel. Het woord wordt steeds genoemd als een soort aanbeveling voor een levensvisie. De vertaling van Anne van der Meiden van de Heliand noemt bijvoorbeeld Zacharias ‘nen öalderen keerl, met ’n good verstaand’. En van Maria heet het: ‘Heil weuns ik diej, Maria, bemeend biej oonzen Heer en den Machtigen weardig, umdat doe wiesheid hes’.

Het boek ‘Gezag in beweging’ over leiderschap in de kerk uit 2008 eindigt ook met een hoofdstuk over wijsheid. Ted vanderEnde, hoogleraar praktische theologie aan de ETF in Leuven heeft dat onderdeel geschreven. Ik citeer: ‘Wijsheid is niet alleen kwestie van academisch intellectualisme, maar van de gave voor creativiteit op welk gebied dan ook, van vernuft dat de mens als imago dei heeft om te scheppen’. En hoe doe je dat dan als ambtsdrager? VanderEnde: ‘Als priester geeft de ambtsdrager de traditionele leer van de kerk door (de catechese, het credo, de liturgie); als profeet is die ambtsdrager geroepen om die oude leer te vernieuwen (in de proclamatie van het Woord, de preek) om te voorkomen dat de kerk gaat seculariseren; en als wijze zoekt die ambtsdrager hoe de uitdrukking van dat credo in het dagelijks leven moet worden aangepast en toch in zijn essentie moet worden gehandhaafd (in voorbeeld en als raadgever)’.