Bijzondere aanstelling nader uitgelegd

De dienstenorganisatie brengt begin juni een circulaire uit naar kerkenraden, predikanten en colleges met uitleg over allerlei constructies met hulpdiensten en predikanten in tijdelijke dienst. De teksten worden ook verwerkt op de website van de dienstenorganisatie. De veranderingen gaan 1 juli 2021 in. Samengevat komt het er op neer, dat gemeenten de eerste twee jaar van een aanstelling meer mogelijkheden krijgen. Tegelijk is de rechtspositie voor de predikanten daarbij verbeterd; dus meer variatie heeft een prijskaartje.

Er zijn in beginsel vier te onderscheiden werkzaamheden voor predikanten die tijdelijk van aard zijn:

1. Incidentele hulpdiensten
 
Bij incidentele hulpdiensten moet je denken aan het invullen van een of enkele preekbeurten, het verlenen van enig pastoraat. Al dat soort zaken gebeurden voorheen ook, maar nu is er een definitie aan gegeven. Het gaat om diensten die samen niet meer dan 40 uur in beslag mogen nemen. Dus als je vijf uur catechese verzorgt, elk twee uur in beslag nemend, kan het vallen onder de incidentele hulpdiensten. De kerkenraad maakt hier zelf afspraken over met iemand die de diensten uitvoert.

Een speciale categorie betreft het uitvoeren van rouw- en trouwdiensten. Voorheen gold een tarief van een preekbeurt (€ 133) plus een extra betaling per uur zorg. Omdat er vaak discussie was over het pastoraat om de dienst heen is dat nu gestandaardiseerd op 8 uur; en het bijpassende tarief is vastgesteld op € 266 per rouw- of trouwdienst inclusief zorg toeleidend of volgend op de plechtigheid. Mocht een pastor van plan zijn af te wijken van de 8 uren, dan dient hij of zij dat vooraf te melden bij de kerkenraad.

2. Structurele hulpdiensten

Er is sprake van structurele hulpdiensten als het gaat om werkzaamheden die meer beslaan dan 40 uur, en die tegelijk minder dan 2 jaar duren. In de huidige regie gaat het nog om werkzaamheden korter dan 4 jaar. Het huidige regiem gaat uit van maximaal 33 procent van de werkzaamheden en dat is nu vrijgegeven. Dus je kan structureel hulpdiensten verrichten tussen de 0 en 100 procent. Ook dit is iets wat de gemeenten zelf kunnen regelen; er komt geen bm van de classis of ccbb aan te pas. Je moet bij de concretisering denken aan invalwerk in vacaturetijd of een tijdelijk project.

Het breed moderamen van de classis komt om de hoek kijken als de aanstelling na twee jaar verlengd zou moeten worden. Dan stelt het bm diverse vragen, zoals de vraag: waarom is het werk nog niet structureel van aard geworden? Als het bm de antwoorden voldoende vindt, kan het bm besluiten tot een verlenging tot maximaal 4 jaar in totaal. Dan is het ook echt afgelopen. Dan is er geen ruimte meer voor de gemeente om gedurende 1 jaar hulpdiensten van welke aard dan ook af te spreken.

Bij structurele hulpdiensten zijn drie variaties qua contract mogelijk:

2a. Een tweezijdig contract van de predikant met de gemeente. Dat zal naar alle waarschijnlijkheid de meest voorkomende vorm zijn. De gemeente moet 10 procent extra betalen boven een ‘gewone predikant’ en er is 8 procent bezettingsbijdrage nodig. De opschaling dient voor de rechtspositie van de betreffende predikant, met zaken als pensioenopbouw en verzekering werkloosheid. Bij een emeritus zal de 10 procent opslag niet direct aan de orde zijn.

2b. Een detachering. Het is ook mogelijk een predikant op detacheringsbasis van een andere gemeente in te huren. Dan is er alleen een bezettingsbijdrage van 8 procent nodig; de andere voorzieningen (10 procent) zijn niet nodig, omdat de betreffende predikant immers de rechtspositie al verankerd heeft bij de uitlenende gemeente. Het gaat altijd om een situatie waarbij een predikant voor een deel van de tijd van de andere gemeente wordt geleend.

2c. Een detachering vanuit de dienstenorganisatie. De dienstenorganisatie bemiddelt ook met bijvoorbeeld ambulante predikanten. Deze kunnen ingehuurd worden tegen het tarief van de dienstenorganisatie wat in de lijn ligt met bovenstaande tarieven.

3. Beroep in tijdelijke dienst

Een beroep in tijdelijke dienst gaat uit van een aanstelling van minstens twee jaar (dus die begint daar waar de hulpdiensten qua tijdsduur onder 2 genoemd ophouden). Dit is een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige praktijk waar men nog uitging van 4 jaar tenminste. Het betreft tenminste 33 procent van de werktijd (tenzij het bm van de classis bijstelling naar onderen goedkeurt); men moet voldoen aan de eisen van solvabiliteit en er is goedkeuring in algemene zin nodig van het bm van de classis. Het bm toetst bijvoorbeeld of één en ander in lijn is met ord. 3.18, waar het gaat om een taak van specifieke aard of andere motieven die relevant kunnen zijn (denk bijvoorbeeld aan financiële redenen, die tot nu toe buiten beeld zijn gebleven; zulks in overleg met het ccbb). Ook hier gelden financiële regels van tien procent opslag en 8 procent bezettingsbijdrage.

4. Beroep in tijdelijke dienst van een beginnend predikant

Het gaat hierbij om de regeling die tot nu toe bekend was als die voor proponenten. Zij kunnen van 3 tot 5 jaar worden aangesteld. De gedachte is dat je in die tijd ook je normale mentoraat en seminarium-toets kunt aflopen. Er is geen toestemming van het bm van de classis nodig en het ccbb anders dan de normale procedure bij beroepingswerk. De synode waardeert de keus in het algemeen omdat men proponenten aan de slag helpt.

Tijdelijke diensten zijn tijdelijk, maar kunnen door het bm van de classis worden verlengd tot een maximum van zes jaren. Daarna houdt het echt op.

Foto: fragment van een poster die de kerk in Amsterdam heeft gebruikt

Zie ook landelijke site: Klik hier.