Vermogen zichtbaar maken

De plaatselijke gemeenten worden geacht in hun begroting en jaarverslaggeving vanaf het boekjaar 2020 de actuele waarden in te voeren. Dat geeft behoorlijke verschuivingen in de cijfers. Arme gemeenten blijken ineens meer geld in de sok te hebben zitten dan gedacht. Vermogen wat ietwat verzwegen was om de goedgevigheid van de gemeente niet op de proef te stellen, komt boven water. Waar is dat goed voor, vraag je jezelf af.

Het generaal college voor de behandeling van beheerszaken (GCCB) heeft de richtlijn aan de kerkrentmeesters en diaconieën toegestuurd. De landelijke kerk heeft er vervolgens op 22 maart een bericht aan gewijd op de website. Voor landbouwgronden wordt uitgegaan van de waarde in box 3 van de belastingen. Voor gebouwen, behalve de kerkgebouwen, geldt de Woz-waarde.

De publicatie maakt naar de eigen gemeenteleden duidelijk hoe het met het geld zit. Baten, lasten en vermogen worden transparant. Ineens blijkt een gemeente soms rijker te zijn dan verwacht. Daarmee kan men eerlijk het gesprek opstarten: ‘Wat is ons vermogen en hoe kunnen we dat inzetten’ en ‘welk bedrag en op welke termijn kunnen we gebruiken maken van ons vermogen’.

Billen bloot

Gerhard A. Bakker, tot 2020 directeur van de Stichting Alde Fryske Tsjerken, schreef voor het Friesch Dagblad en het Nederlands Dagblad een interpretatie van deze beleidslijn. Hij ziet het als mogelijkheid om meer solidariteit aan de dag te gaan leggen. Hij refereert aan de discussie in de generale synode van de PKN waarin onder meer kerkenraadsleden van rijke kerken vraagtekens plaatsten bij de oprichting van een platform om het aanwezige vermogen constructief in te zetten.

 ‘Daarmee leek het plan van de baan’, zo zegt Bakker, maar zo schrijft hij: ‘In plaats van een digitaal platform op te tuigen heeft de PKN er nu voor gekozen de plaatselijke gemeenten ‘met de billen bloot’ te laten gaan ten aanzien van het kerkelijk vermogen. De kerken worden simpelweg door het Generale College voor de Behandeling van Beheerszaken verplicht hun cijfers te publiceren’.

Bakker is daar positief over. ‘Door die cijfers te publiceren, krijgen gewone kerkleden zicht op de rijkdom van de plaatselijke gemeente. En kunnen ze vragen stellen hoe er met dat vermogen wordt omgegaan. Wordt het alleen maar opgepot? Wie wordt daar beter van? In een krimpende en snel vergrijzende kerk is dat een belangrijke vraag’, meent Bakker. Hij geeft in overweging een deel van het geld beschikbaar te stellen voor het aanstellen van een extra kerkelijke werker, nu het steeds moeilijker wordt mensen te vinden die als pastoraal ouderling op huisbezoek willen gaan. Een deel kan mogelijk worden aangewend, zo zegt hij ‘voor de dienst aan de samenleving’. Hij noemt het voorbeeld van het Friese Reduzum waar men kerkelijk geld gebruikt voor agrarisch natuurbeheer. En hij wijst op een kerkelijke gemeente die geld investeert in een gemeenschapscentrum.

Pijnlijk contrast

Bakker wijst verder op de onrechtvaardigheid binnen de kerk, die op deze manier aan het licht komt. Er is een pijnlijk contrast tussen rijke en arme gemeenten. ‘Er zijn superrijke gemeenten pal naast straatarme. In het ene dorp is een kerk met honderd leden eigenaar van honderd hectare land en kan men met de pachtopbrengsten een voltijds predikant aanstellen en het kerkgebouw tot in de puntjes verzorgen. Aan de jaarlijkse actie Kerkbalans hoeven ze nauwelijks mee te doen; de kerk kan prima leven van het rendement op het vermogen. Eén dorp verderop woont een collega van die predikant. Die moet met een zestigprocentaanstelling vijf dorpen met in totaal duizend leden bedienen’.

Het zijn interessante gedachten die ook voor de classis Overijssel-Flevoland van belang zijn. Het is één van de motieven om te zoeken naar financiering voor nieuw en noodzakelijk werk in Almere, waar wijken uit de grond worden gestampt met 10.000 inwoners of meer zonder dat de kerk er fatsoenlijk acte-de-préséance kan geven. Andere gemeenten hebben inderdaad nog geen tiende van dat aantal en kunnen als vanzelfsprekend een herder en leraar inzetten. Het zou van kerkelijke betrokkenheid getuigen als rijke gemeenten hierin een verantwoordelijkheid durven zien. Ik schrijf ‘durven’ want je moet inderdaad moed opbrengen om te geloven in het zielenheil van de ander.

Solidariteit

Tegelijk zie je dat er op allerlei plaatsen ook al vorm wordt gegeven aan die solidariteit. De solidariteitsheffing zelf in de PKN is daar getuige van. En een plaats als Enschede dankt de instelling van de academiepastor voor een belangrijk deel aan het geld dat mensen buiten Enschede daarvoor opbrengen.

Foto: Verkeersbord aangevuld met tekst waardoor het een symbool van solidariteit wordt.